Een Europese Richtlijn verbiedt discriminatie bij het verrichten van arbeid op een aantal gronden, waaronder leeftijd. Niet ieder verschil in behandeling op grond van leeftijd vormt discriminatie. Een verschil in behandeling kan worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, mits de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Niet alleen de lidstaten van de EU, maar ook de sociale partners beschikken over een ruime beoordelingsmarge bij de beslissing welke doelstellingen van sociaal en werkgelegenheidsbeleid zij willen nastreven en bij het bepalen van de maatregelen, waarmee zij deze doelstellingen willen verwezenlijken. De beoordelingsmarge is echter niet zo ruim dat daardoor de toepassing van het beginsel van het verbod van discriminatie op grond van leeftijd zinloos wordt.
Bij de Hoge Raad is een zaak aanhangig over leeftijdsdiscriminatie bij de toekenning van een ontslagvergoeding in het kader van een reorganisatie. Volgens het toepasselijke sociaal plan wordt de ontslagvergoeding van een boventallig verklaarde werknemer verminderd tot nihil als de werknemer op het moment van zijn ontslag een volwaardig ouderdomspensioen heeft opgebouwd. Dat is het geval als de werknemer de leeftijd heeft bereikt, waarop een werknemer een naar Nederlandse maatstaven volledig pensioen heeft opgebouwd. De gedachte achter de vermindering van de ontslagvergoeding is dat een werknemer na het bereiken van die leeftijd geen inkomensderving van betekenis heeft. De werknemer heeft in dat geval vanaf de beëindiging van zijn dienstverband recht op pensioenuitkeringen, waarmee hij de periode tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd kan overbruggen.
In deze zaak heeft de Hoge Raad eerder arrest gewezen. De Hoge Raad vernietigde een uitspraak van Hof Amsterdam en verwees de zaak naar Hof Den Haag. Tegen de uitspraak van dat hof heeft een ontslagen werknemer beroep in cassatie ingesteld. Volgens het hof is door de aftoppingsregeling in het sociaal plan sprake van ongelijke behandeling, maar streeft de werkgever met die regeling legitieme doelen na. De vraag of de aftoppingsregeling een passend en noodzakelijk middel is om de nagestreefde doelen te bereiken is door het hof bevestigend beantwoord. Volgens het hof dient de rechter zich bij de toetsing van de gekozen middelen terughoudend op te stellen omdat de regeling tot stand is gekomen na onderhandelingen tussen de werkgever en de vakbonden en deel uitmaakt van een reeks afspraken in een sociaal plan.
De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De A-G meent dat het hof ten aanzien van de passendheid van de aftoppingsregeling diende te beoordelen of deze regeling niet kennelijk ongeschikt is voor het bereiken van de nagestreefde legitieme doelen. Ten aanzien van de noodzakelijkheid diende het hof te bepalen of de regeling op excessieve wijze afbreuk doet aan de belangen van de daardoor benadeelden. De aftoppingsregeling moet bij deze beoordeling in de context van het totaal aan regelingen in het sociaal plan worden geplaatst.
Volgens de A-G is het oordeel van het hof, dat het sociaal plan evenwichtig is en dat voor de verschillende categorieën van werknemers rekening is gehouden met hun posities wat betreft arbeidsmarkt, sociale zekerheid en pensioen, in lijn met de terughoudende toets en is het niet onjuist of onbegrijpelijk.