Category Archives: Sociale verzekeringen

Uniforme wachttijd in Regeling onwerkbaar weer

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is in een brief aan de Tweede Kamer ingegaan op de invoering van een uniforme wachttijd in de Regeling onwerkbaar weer.

Door de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) per 1 januari 2020 is de hoogte van de WW-premie die werkgevers afdragen niet langer afhankelijk van de sector waarin de werkgever actief is. De WW-sectorfondsen, waaruit de eerste zes maanden van de WW werden gefinancierd, zijn vervallen. Dat heeft gevolgen voor WW-uitkeringen wegens onwerkbaar weer. Bij de behandeling van de Wab heeft de Tweede Kamer verzocht om een uniforme wachttijd in te voeren. De minister heeft na overleg met sociale partners besloten om een wachttijd van twee dagen in te voeren. Voor onwerkbaar weer wegens langdurige regen geldt een wachttijd van 19 dagen. Na de wachtdagen geldt een uitzondering op de loondoorbetalingsplicht van de werkgever en kan, met inachtneming van de betreffende cao, een beroep op een WW-uitkering worden gedaan wegens buitengewone natuurlijke omstandigheden.

De wachttijd geldt vanaf 1 januari 2020. Werkgevers dienen dagelijks een melding te doen van het onwerkbare weer bij het UWV. Het UWV controleert aan de hand van KNMI-gegevens of zich inderdaad onwerkbare weersomstandigheden voordoen en zal steekproefsgewijs controleren of werkzaamheden worden verricht. Een concept van de Regeling onwerkbaar weer is bij de brief gevoegd. De eerder aangekondigde Calamiteitenregeling, waarmee de regeling onwerkbaar weer wordt samengevoegd met de werktijdverkortingsregeling, kan niet eerder in werking treden dan in de winter van 2021-2022.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 2019-0000180890 | 16-01-2020

Maximumbedrag transitievergoeding omhoog

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft enkele bedragen en percentages in diverse regelingen gewijzigd per 1 januari 2020. De belangrijkste wijzigingen zijn de volgende.

  1. In de Wet tegemoetkomingen loondomein zijn de grensbedragen van het gemiddelde uurloon vastgesteld op € 10,29 en € 12,87.
  2. Het maximumbedrag van de transitievergoeding in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is veranderd van € 81.000 in € 83.000.
Bron: Ministerie van Sociale Zaken | besluit | 2019-0000140134, Staatscourant 2019, Nr. 69523 | 09-01-2020

Uitstel van verplichte schriftelijke arbeidsovereenkomst in kader van de Wab

Op 1 januari 2020 treedt de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) in werking. Een van de onderdelen van de Wab is de premiedifferentiatie voor de WW, afhankelijk van de aard van het contract. De lage WW-premie geldt voor werknemers met een vast contract; de hoge WW-premie voor werknemers met een tijdelijk contract. De lage premie geldt niet als het contract voor onbepaalde tijd een oproepovereenkomst is. Aan toepassing van de lage WW-premie is de voorwaarde van een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesteld.

Omdat het niet in alle gevallen lukt om vóór 1 januari 2020 een door beide partijen ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst of een door beide partijen ondertekend schriftelijke aanvulling op de arbeidsovereenkomst voor alle vaste werknemers in de loonadministratie op te nemen, geeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werkgevers drie maanden extra de tijd om aan dit administratieve vereiste voor de lage WW-premie te voldoen.

Concreet betekent dit dat werkgevers de lage WW-premie mogen afdragen, ook als de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd nog niet schriftelijk is vastgelegd of nog niet door beide partijen is ondertekend. De werkgever vult in de loonaangifte de indicatierubriek ‘schriftelijke arbeidsovereenkomst’ ‘ja’ in. Dit geldt alleen voor arbeidsovereenkomsten van werknemers die voor 1 januari 2020 in dienst zijn getreden.

Als niet voor 1 april 2020 aan de voorwaarde van een ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst wordt voldaan, is met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020 de hoge WW-premie verschuldigd.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 2019-0000170333 | 12-12-2019

Onderzoek gevolgen verhoging AOW-leeftijd voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft onderzoek laten doen naar de gevolgen van de verhoging van de AOW-leeftijd voor private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (AOV). Daarbij is ook gekeken naar de mogelijkheden voor oudere zelfstandigen in zware beroepen om zich te verzekeren. Er is sprake van een AOW-hiaat als een zelfstandige een AOV heeft afgesloten en er een onverzekerde periode ontstaat door verhoging van de AOW-leeftijd ten opzichte van de in de verzekering opgenomen einddatum. Dekking tot de verhoogde AOW-leeftijd valt niet onder de polisvoorwaarden. Wel kunnen verzekerden het AOW-hiaat voorkomen door hun verzekering aan te passen. Dat geldt niet voor verzekerden van wie de uitkeringen zijn ingegaan.

Verzekeraars hanteren voor een AOV een maximum acceptatieleeftijd, die veelal vijf jaar voor de maximale eindleeftijd ligt. De eindleeftijd ligt vaak bij 60 jaar. Bij het overschrijden van de acceptatieleeftijd kan de zelfstandige zich niet meer verzekeren. Ook na de eindleeftijd is de zelfstandige niet meer verzekerd. Het arbeidsongeschiktheidsrisico is groot, waardoor de premie nagenoeg onbetaalbaar zou worden. Voor specifieke beroepen bestaan AOV’s tot de AOW-leeftijd. Deze verzekeringen hebben vaak een relatief hoge premie, een beperkte dekking of beperkende voorwaarden. Uitbreiding van de vrijwillige verzekering bij het UWV zou een mogelijkheid kunnen zijn om de verzekerbaarheid van zelfstandigen te vergroten.

De minister merkt op dat hij het wenselijk vindt dat mensen in zware beroepen al vroeg in hun loopbaan nadenken over de vraag of er mogelijkheden zijn om over te stappen naar een minder belastend beroep.

In het Pensioenakkoord is afgesproken dat er een verplichte AOV komt voor zelfstandigen. Een verplichte AOV zal vermoedelijk de AOW-leeftijd als eindleeftijd hanteren. Dat geldt naar verwachting ook voor oudere zelfstandigen in zware beroepen. Voor deze groep is het nu lastig om zich te verzekeren tot de AOW-leeftijd. Omdat sociale partners werken aan een voorstel voor deze verzekering gaat de minister niet in op de uitwerking van een verplichte AOV.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 2019-0000171462 | 05-12-2019

Onderzoek effecten Lage-inkomensvoordeel

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft onderzoek laten doen naar de effecten van het Lage-inkomensvoordeel (LIV) op de arbeidsparticipatie. Het LIV is een tegemoetkoming voor werkgevers die werknemers in dienst hebben met een loonniveau van 100 tot 125% van het wettelijk minimumloon. Uit het onderzoek blijkt dat de netto arbeidsparticipatie van het aantal werkenden op de loonniveaus na de invoering van het LIV in 2017 licht is gestegen. Het gaat om 3.000 tot 23.000 extra werkende personen. Het CPB verwachtte een toename van de netto arbeidsparticipatie van 7.000 banen. Het aantal banen tussen 100 en 125% van het wettelijk minimumloon is sinds de invoering van het LIV harder gestegen dan het totaal aantal banen.

Volgens de minister is er op basis van dit onderzoek geen aanleiding om aan te nemen dat werkgevers de lonen bewust laag houden om in aanmerking te komen voor het LIV. Ook betalen werkgevers niet vaker lonen tussen de 100 en 110% van het minimumloon om in aanmerking te komen voor het hoge LIV van € 2.000.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 2019-0000163754 | 28-11-2019

Premiepercentages Zvw 2020 bekend

De minister voor Medische Zorg heeft de premiepercentages en het maximum bijdrage-inkomen voor de Zorgverzekeringswet voor het jaar 2020 vastgesteld. De hoge premie daalt van 6,95% naar 6,7%. Het hoge percentage is verschuldigd door inhoudingsplichtigen over het loon dat zij betalen. De lage premie daalt van 5,7% naar 5,45%. Het lage percentage geldt voor verzekeringsplichtigen zoals zelfstandigen en dga’s. Het maximale bijdrage-inkomen stijgt in 2020 van € 55.927 naar € 57.232.

Bron: Overig | besluit | Staatscourant nr. 63513, 22 november 2019 | 28-11-2019

AOW-leeftijd blijft 67 jaar en drie maanden in 2025

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een brief aan de Tweede Kamer meegedeeld dat de AOW-leeftijd in het jaar 2025 67 jaar en drie maanden zal bedragen. Dat is gelijk aan de AOW-leeftijd in de jaren 2022 tot en met 2024. De AOW-leeftijd voor 2025 is berekend aan de hand van de raming van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd voor 2025 en 2031. Het CBS gaat uit van een gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd in 2025 van 20,75 jaar en van 21,43 jaar in 2031.

Op basis van de prognose van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd in 2031 blijft de pensioenrichtleeftijd tot en met 2021 68 jaar.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | besluit | 2019-0000151204 | 07-11-2019

Wijziging besluit Wet financiering sociale verzekeringen

De premiesystematiek van de Werkhervattingskas (Whk) voor startende werkgevers wordt per 1 januari 2020 aangepast. Dat is het gevolg van een arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad was van oordeel dat de bestaande uitvoeringspraktijk niet in overeenstemming is met de regelgeving.

De premiedifferentiatie in de publieke verzekering voor de Whk werkt als volgt. Werkgevers worden onderverdeeld in drie grootteklassen: klein, middelgroot of groot. Kleine werkgevers zijn werkgevers met een loonsom tot en met tien maal de gemiddelde loonsom per werknemer per jaar. Middelgrote werkgevers hebben een loonsom tussen 10 en 100 maal de gemiddelde loonsom per werknemer per jaar. Grote werkgevers hebben een loonsom die groter is dan 100 maal de gemiddelde loonsom per werknemer per jaar. De indeling wordt gemaakt op basis van de loonsom van de werkgever twee jaar eerder en is bepalend voor de wijze waarop de gedifferentieerde premie wordt berekend. Voor kleine werkgevers is de gedifferentieerde premie gelijk aan de sectoraal bepaalde premie. Voor grote werkgevers wordt een individuele premie bepaald op basis van hun individuele lasten en loonsom. Voor middelgrote werkgevers wordt een gewogen gemiddelde bepaald van de sectoraal bepaalde premie en de individuele premie.

In de eerste drie jaren van het werkgeverschap gelden andere regels voor het vaststellen van de gedifferentieerde premie. In de eerste twee jaar worden startende werkgevers aangemerkt als kleine werkgever, tenzij sprake is van de overgang van een onderneming. In deze periode geldt de sectoraal bepaalde premie. In het derde jaar kan worden vastgesteld in welke grootteklasse de werkgever valt. Grote werkgevers betalen in het derde jaar het gemiddelde percentage zonder opslagen of kortingen. Middelgrote werkgevers betalen in het derde jaar een premie die een gewogen gemiddelde is van de sectorale premie en het gemiddelde percentage.

Is sprake van de overgang van een onderneming, dan worden de loonsommen en de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen daarvan toegerekend aan de verkrijgende werkgever. De nieuwe formulering van het besluit stemt overeen met de tot 2018 feitelijk bestaande uitvoeringspraktijk. Het gewijzigde besluit treedt in werking op 1 januari 2020 en heeft directe werking voor werkgevers die korter dan twee jaar bestaan.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | besluit | Staatsblad 2019, 380 | 07-11-2019

Onderzoek naar vrijwillig eigen risico zorgverzekering

In antwoord op Kamervragen heeft de minister voor Medische Zorg en Sport gezegd dat het afschaffen van het vrijwillig eigen risico voor de zorgverzekering leidt tot een toename van de totale zorguitgaven met circa € 3 per volwassene. Afschaffing van het vrijwillig eigen risico leidt niet tot een lastendaling voor mensen zonder vrijwillig eigen risico, maar wel tot een lastenstijging voor mensen die nu een vrijwillig eigen risico hebben. Dat volgt uit een recent onderzoek van het Centraal Planbureau. Volgens dat onderzoek betalen mensen zonder vrijwillig eigen risico ongeveer € 3 per persoon mee aan de premiekorting voor mensen met een vrijwillig eigen risico.

Bron: Overig | publicatie | 1586300-195401-Z | 10-10-2019