Category Archives: Sociale verzekeringen

Terugwerkende kracht ingang AOW-uitkering

In de AOW is bepaald dat het ouderdomspensioen niet eerder kan ingaan dan een jaar vóór de dag waarop de aanvraag voor het pensioen is ingediend. De Sociale Verzekeringsbank kan in bijzondere gevallen van deze regel afwijken. Volgens een Europese verordening geldt de datum van indiening van een aanvraag in een van de lidstaten van de EU voor alle betrokken organen van andere lidstaten. De aanvraag moet volgens deze verordening worden gedaan in de lidstaat waarin de betrokkene als laatste werkzaam was.

Op 31 oktober 2013 diende een Nederlander, die in juni 2013 de AOW-gerechtigde leeftijd had bereikt, een aanvraag in bij de Belgische Rijksdienst voor Pensioenen. In deze aanvraag vermeldde de indiener dat hij ook in Nederland pensioenrechten had opgebouwd. De Rijksdienst voor Pensioenen stuurde de aanvraag niet door naar de Sociale Verzekeringsbank, omdat deze incompleet was. In juli 2015 volgde een nieuwe aanvraag, die door de Rijksdienst wel werd doorgestuurd naar de Sociale Verzekeringsbank. De Sociale Verzekeringsbank kende een uitkering toe met als ingangsdatum 1 juli 2014. Volgens de Centrale Raad van Beroep is dat niet juist. De datum van de eerste aanvraag moet gelden als datum waarop bij de Sociale Verzekeringsbank de aanvraag voor een ouderdomspensioen is ingediend. De uitzondering in de bepaling van de Europese verordening waar de Sociale Verzekeringsbank zich op beriep, geldt alleen als in de aanvraag niet is vermeld dat de betrokkene in andere lidstaten heeft gewoond of gewerkt. Deze uitzondering was niet aan de orde. Volgens de Centrale Raad van Beroep is niet van belang dat de indiener van de aanvraag vervolgens niet de door de behandelende instelling gevraagde inlichtingen heeft verstrekt. De Sociale Verzekeringsbank moet een nieuwe beslissing nemen over de ingangsdatum van de uitkering.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB20211053, 19/144 AOW | 05-05-2021

Bandbreedte uurloon jeugd-LIV 2021

In verband met de verhoging van de minimumjeugdlonen komen werkgevers in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein. Deze tegemoetkoming wordt aangeduid met de term jeugd-lage inkomensvoordeel of jeugd-LIV. Voorwaarde voor de tegemoetkoming is dat de werknemer een gemiddeld uurloon verdient dat binnen een leeftijdsafhankelijke bandbreedte valt. De minister van SZW heeft de grenzen van de bandbreedte van het uurloon voor de toepassing van het jeugd-LIV voor het jaar 2021 vastgesteld. De bedragen zijn afhankelijk van de leeftijd van de werknemer op 31 december 2020.

 Leeftijd bereikt op 31-12-2020  ondergrens  bovengrens
 20 jaar  € 8,43  € 10,48
 19 jaar  € 6,32  € 9,38
 18 jaar  € 5,27  € 7,04
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2021-0000068338, Staatscourant 2021, Nr. 25805 | 25-05-2021

Onderzoek 45-dienstjarenpensioen

Als uitvloeisel van het pensioenakkoord is onderzocht of het mogelijk is om na het bereiken van een aantal dienstjaren met pensioen te gaan. Als uitgangspunt voor het onderzoek is een diensttijd van 45 jaar genomen. De minister van SZW heeft het eindrapport van het onderzoek zonder nadere standpuntbepaling naar de Tweede Kamer gestuurd. De vaste Kamercommissie voor SZW heeft vervolgens gevraagd om een kabinetsreactie.

De conclusie is dat een generieke regeling op basis van 45 dienstjaren geen gericht instrument is om mensen met een lagere opleiding of een zwaar beroep eerder met pensioen te laten gaan. Ook andere groepen werknemers profiteren van een generieke dienstjarenregeling. De gemiddelde duur van het arbeidsverleden en de startleeftijd van mensen met zwaar werk en andere werkenden blijken amper te verschillen. Uit het onderzoek blijkt verder dat een generieke dienstjarenregeling moeilijk uitvoerbaar is, omdat gegevens over het arbeidsverleden beperkt beschikbaar zijn.

Volgens de minister is het aan het volgende kabinet om samen met de sociale partners de vraag hoe werkenden in de toekomst gezond hun pensioen kunnen bereiken te beantwoorden.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2021-0000072104 | 09-05-2021

Minimumloon per 1 juli 2021

De bedragen van het wettelijk minimumloon en de minimumvakantietoeslag worden halfjaarlijks aangepast aan de stijging van de contractlonen. Dat gebeurt per 1 januari en per 1 juli. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de bedragen van het wettelijk minimumloon en de minimumvakantietoeslag per 1 juli 2021 vastgesteld. De bedragen gelden voor werknemers van 21 jaar en ouder. Voor jongere werknemers gelden afgeleide bedragen.

Leeftijd Staffel Per maand Per week Per dag
 21 jaar en ouder 100% 1.701,00 392,55 78,51
 20 jaar 80% 1.360,80 314,05 62,81
 19 jaar 60% 1.020,60 235,55 47,11
 18 jaar 50% 850,50 196,30 39,26
 17 jaar 39,5% 671,90 155,05 31,01
 16 jaar 34,5% 586,85 135,45 27,09
 15 jaar 30% 510,30 117,75 23,55

De wet kent geen uniform wettelijk minimumuurloon. Het uurloon is afhankelijk van het aantal uren per week dat als normale arbeidsduur geldt. In de meeste cao’s is de arbeidsduur voor een fulltime dienstverband gesteld op 36, 38 of 40 uur per week.

Voor werknemers in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) gelden alternatieve staffels voor de leeftijden van 18 tot en met 20 jaar.

Leeftijd Staffel bbl Per maand Per week Per dag
20 jaar 61,50% 1.046,10 241,40 48,28
19 jaar 52,50% 893,05 206,10 41,22
18 jaar 45,50% 773,95 178,60 35,72
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 2021-0000065678, Stcrt. 2021, 21343 | 28-04-2021

Doelgroepverklaring loonkostenvoordeel

Op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein kan een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel worden aangevraagd bij de indienstneming of herplaatsing van een uitkeringsgerechtigde werknemer. De aanvraag voor een doelgroepverklaring moet door de werknemer binnen drie maanden na zijn indiensttreding of herplaatsing worden gedaan. De werkgever heeft de doelgroepverklaring nodig om in aanmerking te komen voor het loonkostenvoordeel.

Uit een uitspraak van de rechtbank blijkt dat bij inbreng van een eenmanszaak in een bv een aan het loonheffingennummer van de eenmanszaak gekoppelde doelgroepverklaring verloren gaat. De bv had een ander loonheffingennummer dan de ingebrachte onderneming. De aanvraag voor een nieuwe doelgroepverklaring is door het UWV terecht afgewezen. Bij de inbreng van de eenmanszaak is sprake van een overgang van onderneming. De bv zet als de overnemende werkgever de arbeidsovereenkomst voort. Er is geen sprake van een indiensttreding of een herplaatsing. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat de overnemende werkgever in aanmerking komt voor de resterende duur van het loonkostenvoordeel van de overdragende werkgever.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20211355, 20/3987 | 22-03-2021

Wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof aangenomen

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof aangenomen. Het wetsvoorstel wijzigt de Wet arbeid en zorg, de Wet flexibel werken en enkele andere wetten ter invoering van een Europese richtlijn.

Onder de huidige wetgeving kunnen ouders 26 weken ouderschapsverlof opnemen in de eerste acht levensjaren van hun kind. Dat verlof is in principe onbetaald, tenzij werkgever en werknemers daar andere afspraken over hebben gemaakt. Slechts een derde van de ouders neemt ouderschapsverlof op. Als de Wet betaald ouderschapsverlof wordt ingevoerd, worden de eerste negen van de 26 weken ouderschapsverlof betaald verlof. Het UWV betaalt in die periode een uitkering ter hoogte van 50% van het dagloon van de betreffende ouder met een maximum van 50% van het maximum dagloon voor de toepassing van de sociale zekerheidswetgeving. Het is de bedoeling dat de regeling op 2 augustus 2022 ingaat.

Via een nota van wijziging is het mogelijk gemaakt om eenmalig en voorafgaand aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel het uitkeringspercentage van 50% te verhogen naar 70%. In de nota van wijziging is een beperking opgenomen voor het recht op een ouderschapsverlofuitkering bij verandering van de gezinssamenstelling na de eerste verjaardag van het kind. Deze beperking houdt in dat het recht op een uitkering gedurende negen weken wegens ouderschapsverlof alleen bij adoptie of pleegzorg tot één jaar na opname van het kind in het gezin kan worden genoten mits het kind jonger is dan acht jaar.

De invoering van betaald ouderschapsverlof volgt op de invoering van extra geboorteverlof. Sinds 1 januari 2019 krijgen partners vijf werkdagen vrij direct na de geboorte van hun kind. Vanaf 1 juli 2020 kunnen zij daarnaast nog vijf weken betaald verlof opnemen in de eerste zes maanden na de geboorte van een kind.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2021-0000066804 | 19-04-2021

Hoofdlijnen verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

De minister van SZW heeft in een brief aan de Tweede Kamer de hoofdlijnen van een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen uiteengezet. In het pensioenakkoord is met de sociale partners afgesproken dat er een verplichte verzekering voor zelfstandigen moet komen. De Stichting van de Arbeid heeft over de invulling van de verplichte verzekering advies uitgebracht. Aan het UWV en de Belastingdienst als de beoogde uitvoerders van de regeling is gevraagd om de uitvoerbaarheid van het advies te beoordelen. Volgens deze instellingen is de uitvoering complex.

Vanwege het belang van een verplichte verzekering voor zelfstandigen tegen arbeidsongeschiktheid ligt de focus op wat wel haalbaar is. Als uitgangspunt is gekozen voor een eenvoudige verzekering voor iedereen die winst uit onderneming geniet, zonder uitzonderingen of keuzemogelijkheden en met een uniform premiepercentage. Daarbij wordt uitgegaan van een aan de WIA gelijke, uniforme wachttijd. De uitkering en claimbeoordeling vinden plaats op basis van de WIA. Waar dat niet lukt, wordt aansluiting gezocht bij de vroegere Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz). De hoogte van de uitkering is in principe gebaseerd op het inkomen van de zelfstandige in het kalenderjaar voorafgaand aan zijn eerste ziektedag. De uitkering is gemaximeerd op 100% van het wettelijk minimumloon.

Het advies van de Stichting van de Arbeid gaat uit van het naast elkaar bestaan van publieke en private verzekeringen. Dat biedt zelfstandigen de mogelijkheid om een verzekering af te sluiten, die aansluit bij de individuele behoefte. Door de mogelijkheid van een opt-out voor de publieke verzekering is een zelfstandige, die meer dekking wil dan de publieke verzekering biedt, niet verplicht publiek verzekerd voor de basis en aanvullend privaat verzekerd, maar kan hij kiezen voor één private verzekering.

Er wordt onderzoek gedaan naar mogelijkheden om zelfstandigen toegang te geven tot een bedrijfsarts en goede arbozorg. Op grond van een motie van de Tweede Kamer moet voorkomen worden dat de kosten voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering leiden tot een slechtere netto-inkomenspositie van de zelfstandige. De minister vindt betaalbaarheid van de arbeidsongeschiktheidsverzekering een belangrijke voorwaarde. Onderzocht wordt in welke mate verwacht mag worden dat zelfstandigen de te betalen premie kunnen doorberekenen aan hun opdrachtgevers. De minister ziet geen heil in het heffen van een verplichte bijdrage bij de opdrachtgever.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2021-0000039252 | 25-03-2021

Verkenning leefvormen AOW

Bij de uitvoering van de AOW doen zich soms problemen voor doordat de bestaande leefvormdefinities niet aansluiten bij de beleving van mensen. De minister van SZW heeft een verkenning uit laten voeren naar mogelijkheden om het stelsel van leefvormen te vereenvoudigen en te moderniseren. De minister heeft het eindrapport van deze verkenning naar de Tweede Kamer gestuurd. Het rapport beschrijft drie mogelijke varianten om het stelsel van leefvormen in de AOW begrijpelijker en beter uitvoerbaar te maken. Ook zijn er verbeteropties beschreven voor het huidige stelsel. Het rapport is zonder nadere standpuntbepaling van het kabinet aan de Kamer voorgelegd. De in het rapport genoemde varianten zijn:

  • Individualisering van de AOW.
  • Adres als uitgangspunt.
  • Toeslagpartnerbegrip als uitgangspunt.

Individualisering van de AOW

In deze variant heeft iedere AOW-gerechtigde, ongeacht de leefvorm, recht op eenzelfde bedrag aan uitkering. Door de AOW te individualiseren wordt het stelsel veel eenvoudiger uit te voeren.

Adres als uitgangspunt

In deze variant wordt de hoogte van de uitkering bepaald aan de hand van het aantal mensen dat op één adres woont. Wie alleen woont heeft recht op de alleenstaandenuitkering. Wonen meerdere mensen op één adres dan ontvangen AOW-gerechtigden de lagere uitkering voor samenwonenden. De onderlinge relatie van personen die op hetzelfde adres wonen is in deze variant niet van belang.

Toeslagpartnerbegrip

Door aan te sluiten bij het toeslagpartnerbegrip wordt rekening gehouden met het kostenvoordeel van het delen van een huishouden en met de onderlinge verbondenheid tussen mensen. Bij het hanteren van het toeslagpartnerbegrip wordt gebruik gemaakt van objectief vast te stellen criteria.

Opties binnen het huidige stelsel

Deze opties leiden niet tot een fundamentele vereenvoudiging, omdat er nog steeds wordt getoetst aan materiële criteria die op basis van de individuele situatie moeten worden beoordeeld.

Toepassing van 50%-norm bij meerpersoonshuishoudens

In deze variant wordt bij drie of meer meerderjarige ongehuwde personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, een AOW-uitkering volgens de gehuwdennorm van 50% uitgekeerd. Het is niet relevant of men voor elkaar zorgt.

Duurzaam gescheiden leven in verzorgingsinstelling

Het beleid, dat gehuwden bij opname van één van beide partners in een zorginstelling in aanmerking kunnen komen om een alleenstaandenuitkering te ontvangen, is complex. De keuzevrijheid zou kunnen worden afgeschaft om de regeling eenvoudiger te maken. Een andere mogelijkheid kan zijn dat AOW-gerechtigden terug kunnen komen op een eerder gemaakte keuze.

Tweewoningenregel voor gehuwden

In deze variant wordt aan gehuwden, die ieder een eigen woning hebben waar geen andere mensen staan ingeschreven of feitelijk inwonen en die de kosten van die woning zelf dragen, een AOW voor alleenstaanden uitgekeerd.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2021-0000052218 | 30-03-2021

Rechtbank vernietigt opgelegde loonsanctie

De werkgever is verplicht het loon van een werknemer tijdens diens arbeidsongeschiktheid door te betalen. De loondoorbetalingsplicht duurt in beginsel maximaal 104 weken. Als de werknemer na 104 weken nog steeds arbeidsongeschikt is, komt hij in aanmerking voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Bij de behandeling van de aanvraag voor deze uitkering beoordeelt het UWV of de werkgever voldoende heeft gedaan om de werknemer te laten re-integreren in het arbeidsproces. Als dat niet het geval is, verlengt het UWV de loondoorbetalingsverplichting van de werknemer met maximaal 52 weken. Bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen staat het bereikte resultaat voorop. Het resultaat is bevredigend als:

  • er een (gedeeltelijke) werkhervatting is, die aansluit bij de resterende mogelijkheden van de werknemer; of
  • de werknemer kan werken in een functie waarmee hij ten minste 65% van het loon verdient dat hij verdiende vóórdat hij ziek werd.

Tegen het besluit om een zogenaamde loonsanctie op te leggen staan de rechtsmiddelen bezwaar en beroep open.

De rechtbank oordeelde in een procedure dat het UWV ten onrechte een loonsanctie heeft opgelegd aan de werkgever. In het re-integratieverslag vermeldde de werkgever dat de werknemer 20 tot 30 uur per week bepaalde werkzaamheden in eigen bedrijf kon verrichten. Een deel van de beschreven werkzaamheden deed zich echter onvoldoende voor om relevant te zijn. Een ander deel van de  werkzaamheden was vrijgekomen door ziekte van een andere medewerker. Daarnaast was een verwachte opdracht niet doorgegaan. De werkgever had het re-integratieverslag in verband hiermee moeten aanpassen, maar heeft dat niet gedaan. De rechtbank vond dat de werkgever aannemelijk heeft gemaakt dat de feiten en omstandigheden ten opzichte van het re-integratieverslag verslag zijn veranderd en dat daarmee ook de geschetste mogelijkheden voor re-integratie van de werknemer binnen het bedrijf zijn gewijzigd. Volgens de rechtbank was er een deugdelijke grond waarom de re-integratie anders is verlopen dan eerder was voorgespiegeld. Een herstart van de werknemer in het eerste spoor behoorde niet tot de mogelijkheden omdat er geen werk voorhanden was.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBOBR2021776, SHE 20/2178 | 22-02-2021

Onterechte terugvordering Ziektewetuitkering

Een werknemer heeft tijdens ziekte recht op doorbetaling van loon. De loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever geldt gedurende de eerste 104 weken van arbeidsongeschiktheid. In een aantal gevallen komt de werknemer tijdens ziekte in aanmerking voor een ziektewetuitkering van het UWV. Dat is het geval bij een werknemer die ziek uit dienst gaat omdat zijn arbeidscontract afloopt of voor een uitzendkracht.

In een procedure bij de Centrale Raad van Beroep was in geschil of het UWV terecht de ziektewetuitkering van een werkneemster van een uitzendonderneming heeft teruggevorderd. Aanvankelijk was haar een uitkering geweigerd omdat sprake was van een reguliere arbeidsovereenkomst tussen de werkneemster en de uitzendonderneming. Na bezwaar waarbij een ontslagbrief en een uitzendovereenkomst werden overgelegd, kende het UWV een ziektewetuitkering toe. De terugvordering was gebaseerd op een onderzoek waaruit bleek dat toch sprake was van een normale dienstbetrekking en niet van een uitzendovereenkomst.

De Centrale Raad van Beroep is van oordeel dat de overeenkomst van de werkneemster met de uitzendonderneming terecht is gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. Door de opzegging van de arbeidsovereenkomst, waartegen de werkneemster zich niet heeft verzet, is aan de arbeidsovereenkomst een einde gekomen. De werkneemster was vanaf dat moment een zieke zonder werkgever en kwam daardoor in aanmerking voor een ziektewetuitkering. Het UWV had de uitkering niet mogen terugvorderen.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB2021226, 18/5765 ZW | 16-02-2021