Category Archives: Loonbelasting

Uitkering reisverzekering werkgever

Loon is een ruim begrip. Dat begrip omvat niet alleen uitkeringen in geld, maar ook aanspraken om onder voorwaarden of na tijdsverloop uitkeringen te ontvangen. Als de aanspraak belast wordt, is de uitkering belastingvrij. Niet alle aanspraken die uit de dienstbetrekking voortvloeien worden tot het loon gerekend. In deze gevallen is niet de aanspraak belast, maar de latere uitkering.

Een door een werkgever ten behoeve van zijn werknemers afgesloten reisverzekering omvatte het recht op een uitkering bij overlijden. Na het overlijden van een werkneemster ontvingen de broers en zusters van de werkneemster een uitkering van deze verzekering. Volgens de Belastingdienst vormt dat recht een uit de dienstbetrekking voortvloeiende aanspraak. Deze aanspraak is vrijgesteld, zodat de latere uitkering op grond van de omkeerregel tot het loon behoort. Dat geldt ook voor zover de uitkering aan een ander toekomt. De Wet op de loonbelasting kent een vrijstelling voor overlijdensuitkeringen. Deze bedraagt driemaal het maandloon. Deze vrijstelling geldt voor alle gerechtigden tezamen.

Voordat de werkkostenregeling van toepassing was, gold er een vrijstelling voor vergoedingen en verstrekkingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel werden ervaren. Deze vrijstelling zag op min of meer toevallige voordelen, die opkwamen in het bredere kader van het belang van de werkgever en niet leidden tot een aanmerkelijk privévoordeel van de werknemer. De verzekeringsuitkering bij overlijden stond los van de geleden schade. Door de hoogte van de uitkering van $ 500.000 hadden de ontvangers een aanmerkelijk privévoordeel. Daarom gold de vrijstelling niet.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL2020790, 18/01070 | 13-02-2020

Uitstel verplicht gebruik eHerkenning

In verband met de ophef over het verplichte gebruik van eHerkenning geeft de Belastingdienst ondernemers die zelf aangifte loonheffing doen uitstel tot 1 juli 2020. Dit in verband met het nieuwe inlogmiddel eHerkenning. Het uitstel betreft zowel het doen van aangifte als de betaling. Het uitstel wordt automatisch verleend. De Belastingdienst zal de groep ondernemers voor wie dit geldt binnenkort per brief informeren.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 06-02-2020

Belastingheffing verzilvering optierechten

Het verstrekken van optierechten op aandelen aan werknemers leidt tot belastingheffing bij de werknemer. De wijze van belastingheffing is door de jaren heen gewijzigd. Tegenwoordig wordt niet de waarde van het optierecht belast, maar alleen hetgeen de werknemer bij de uitoefening of vervreemding van dat recht geniet, onder aftrek van het voor de verkrijging van het optierecht betaalde bedrag. In het verleden was de waarde van het optierecht bij verstrekking belast. Daarbij had de werknemer de keuze om de verwachtingswaarde van het optierecht al dan niet in de heffing te betrekken. Indien de verwachtingswaarde niet als loon werd aangemerkt, was het latere voordeel bij uitoefening van de opties belast. Het voordeel bij uitoefening was ook belast wanneer uitoefening binnen drie jaar na de toekenning van het optierecht plaatsvond. 

Een werknemer ontving in 2004 optierechten van zijn werkgever. In verband hiermee werd in 2004 loonheffing ingehouden en afgedragen over de waarde van de optierechten. In 2005 werd de arbeidsovereenkomst met de werknemer ontbonden. De werkgever wilde niet meewerken aan uitoefening van de optierechten. Er volgde een gerechtelijke procedure, waarin de werkgever werd veroordeeld om een bedrag van € 4,7 miljoen aan de werknemer te betalen in verband met de opties. In 2012 werd dit bedrag betaald onder inhouding van loonheffing. De werknemer verwerkte in zijn aangifte IB 2012 wel de ingehouden loonheffing, maar niet de ontvangen vergoeding. De Belastingdienst heeft de aangifte op dat punt gecorrigeerd.

In de procedure over de aanslag inkomstenbelasting 2012 was niet in geschil dat de optierechten in civielrechtelijke zin in 2005 zijn uitgeoefend. De werknemer bestreed dat ook fiscaalrechtelijk sprake was van uitoefening van zijn optierechten. Hof Den Bosch deelde dit standpunt niet. Uitoefenen van een optie is een eenzijdige handeling van de optiehouder, waarbij hij gebruik maakt van het recht om tegen betaling van de uitoefenprijs de aandelen waarop het optierecht ziet te verkrijgen. Dit betekent dat door de wilsuiting van de optiehouder een verbintenis tot stand komt op grond waarvan de optieverlener gehouden is tot levering van aandelen en de optiehouder tot betaling van de uitoefenprijs. Wanneer de optieverlener zijn verplichting tot levering niet nakomt, betekent niet dat er geen sprake is van de uitoefening van het optierecht. Het genietingsmoment van de uitoefening van de optierechten lag in 2012, aangezien in dat jaar de werkgever de vergoeding betaalde. Wel moest de aanslag IB 2012 verminderd worden omdat geen rekening was gehouden met het feit dat in 2004 al een bedrag in de heffing was betrokken bij de toekenning van de optierechten.

Bron: Hof Den Bosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE2020136, 19/00226 | 30-01-2020

Gebruikelijkloonregeling niet van toepassing door omvang werkzaamheden

Een werknemer met een aanmerkelijk belang in de vennootschap waarvoor hij werkt, moet voor zijn werkzaamheden ten minste een gebruikelijk loon ontvangen. Dat is het hoogste van de volgende bedragen:

  • 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
  • het hoogste loon van de andere werknemers van de vennootschap;
  • € 46.000.

De gebruikelijkloonregeling is niet van toepassing als de werkzaamheden voor de vennootschap beperkt van omvang zijn en het loon daarvoor niet hoger zou zijn dan € 5.000.

De Belastingdienst legde een aanslag inkomstenbelasting op aan de dga van een bv voor een gebruikelijk loon van € 15.000. De dga bestreed de aanslag. Omdat de dga geen aangifte had gedaan, werd de bewijslast omgekeerd en verzwaard. De rechtbank merkte daarbij op dat ter zake van niet of onvoldoende gemotiveerd betwiste feiten geen bewijs geleverd hoeft te worden. Volgens de rechtbank is de dga in de verzwaarde bewijslast geslaagd. Voor zover de dga al werkzaamheden heeft verricht voor de bv waren deze zo beperkt van omvang dat het loon daarvoor niet meer dan € 5.000 zou hebben bedragen. De bv werd feitelijk bestuurd door de vader van de dga, die zelfstandig bevoegd bestuurder van de bv was. De dga was zelf student en verbleef voor de studie in het buitenland. De bv exploiteerde enkele onroerende zaken. De huurders correspondeerden rechtstreeks met werknemers van het vastgoedconcern van de vader van de dga. In het dossier ontbraken concrete aanknopingspunten dat de dga meer werkzaamheden zou hebben verricht dan enkele formele bestuurshandelingen. De rechtbank heeft de aanslag inkomstenbelasting verminderd tot nihil.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20195523, BRE 18/2848 en BRE 18/2849 | 23-01-2020

Doorlopend afwisselend privégebruik bestelauto

De bijtelling in de loonbelasting voor het privégebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto geldt niet alleen voor een personenauto maar ook voor een bestelauto. De Wet op de loonbelasting gaat uit van de veronderstelling dat, indien aan een werknemer een auto ter beschikking wordt gesteld, deze auto ook voor privédoeleinden ter beschikking staat. De loonbelasting over de bijtelling is voor rekening van de werknemer. De bijtelling kan achterwege blijven als blijkt dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar privé is gebruikt. Het bewijs daarvoor kan geleverd worden met een sluitende rittenregistratie.

Voor bestelauto’s bestaat een bijzondere regeling, waarbij de belasting over het privégebruik in de vorm van een eindheffing van de werkgever wordt geheven. Deze regeling is van toepassing als de bestelauto doorlopend afwisselend gebruikt wordt door twee of meer werknemers, waardoor het lastig is om vast te stellen of en aan wie die bestelauto voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld. De verschuldigde belasting bedraagt € 300 per bestelauto per jaar. Het doorlopend afwisselend gebruik door twee of meer werknemers moet samenhangen met de aard van het werk.

Een procedure voor Hof Den Haag betrof de vraag of een aannemersbedrijf de eindheffing voor het doorlopend afwisselend gebruik terecht had toegepast voor de bestelwagens van het bedrijf. De vraag was of het gebruik dermate afwisselend was dat bezwaarlijk kon worden vastgesteld aan wie de bestelauto ter beschikking was gesteld. Welke werknemer een bestelauto ’s avonds mee naar huis nam besloten de werknemers in onderling overleg. Meestal was dat degene die het verst weg woonde van de opdracht die op dat moment werd uitgevoerd. In de praktijk betekende dit dat de auto’s soms één of twee weken niet van gebruiker wisselden en soms elke dag, afhankelijk van de omvang van de klussen.

De inspecteur meende dat sprake was van een door de werkgever vast te stellen volgtijdelijk gebruik gedurende een zekere periode door meerdere werknemers, waarvoor de eindheffing niet geldt. Het hof oordeelde dat niet één werknemer kon worden aangewezen aan wie de auto ter beschikking is gesteld en voor wie door het bijhouden van een rittenadministratie de werkgever zou kunnen bewijzen dat deze niet meer dan 500 kilometer in privé heeft gereden. Omdat niet kon worden bepaald gedurende welk deel van een heffingstijdvak wie de beschikking en de mogelijkheid tot privégebruik had, kon de loonbelasting voor het privégebruik van dezelfde auto niet van de werknemers worden nageheven. Daar kwam bij dat ook andere werknemers dan de vaste berijders gebruik maakten van de bestelauto's.

De inspecteur voerde verder aan dat de eindheffingsregeling niet van toepassing kon zijn omdat de bestelauto’s meer dan 500 kilometer privé konden worden gebruikt vanwege het ontbreken van controle op het privégebruik. Het hof wees de inspecteur erop dat de wetgever die voorwaarde niet stelt voor de toepassing van de eindheffingsregeling.

Bron: Hof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20193152, BK-18/00955 | 16-01-2020

Gebruikelijk loon 2020

De gebruikelijkloonregeling geldt voor werknemers die een aanmerkelijk belang hebben in de vennootschap waarvoor zij werken. In de regel gaat het om de dga en zijn partner. Het loon van een dga moet ten minste gelijk zijn aan het hoogste van de volgende bedragen:
1. 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
2. het hoogste loon van de overige werknemers van de bv;
3. € 46.000 (2019: € 45.000).

De bv heeft de mogelijkheid om een lager loon aannemelijk te maken dan het op grond van de hoofdregel vastgestelde bedrag. Zolang het loon daardoor niet lager wordt dan € 46.000 mag rekening worden gehouden met een afwijking ten opzichte van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking van 25%.

Voor dga's van een innovatieve startup geldt een minder streng regime. Voor hen geldt het minimumloon als gebruikelijk loon of het lagere loon uit een vergelijkbare dienstbetrekking. Er is sprake van een innovatieve startup als:
– de bv beschikt over een S&O verklaring, die voor het gehele of een gedeelte van het jaar geldig is; en
– de bv recht heeft op het verhoogde S&O-starterspercentage.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Nr. 2019-0000203012. St.crt. 2019, 66707 | 08-01-2020

Tarieven loon- en inkomstenbelasting 2020

De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2020 als volgt.

 Inkomen op jaarbasis

 tarief tot AOW-leeftijd

 tarief AOW-gerechtigde

 € 0 t/m € 34.712

 37,35%

 19,45%

 € 34.712 t/m € 68.507

 37,35%

 37,35%

 € 68.508 en hoger

 49,50%

 49,50%

Voor mensen, die geboren zijn voor 1 januari 1946, geldt een hogere grens van de eerste schijf van € 35.375.
De tarieven in de eerste schijf bevat een premiecomponent. Tot de AOW-leeftijd bestaat deze uit 17,9% AOW, 0,1% Anw en 9,65% Wlz. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de AOW-premie. In 2020 bedraagt de AOW-leeftijd 66 jaar en vier maanden.

Heffingskortingen

Heffingskorting

tot AOW-leeftijd

AOW-gerechtigde

Algemene heffingskorting, maximaal

€ 2.711

€ 1.413

Arbeidskorting, maximaal

€ 3.595 

€ 1.873

Inkomensafhankelijke combinatiekorting

€ 2.881

€ 2.881

Jonggehandicaptenkorting

€ 749

€ 0

Ouderenkorting, maximaal

€ 0

€ 1.622

Alleenstaande ouderenkorting

€ 0

€ 436

Levensloopkorting

€ 219

 

De algemene heffingskorting wordt afgebouwd tot nihil bij een inkomen uit werk en woning boven € 20.711. De afbouw bedraagt 5,672% van het inkomen boven € 20.711. Voor mensen, die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, daalt de algemene heffingskorting met 2,954%. Vanaf een inkomen van € 68.507 is de algemene heffingskorting nihil. 

De arbeidskorting wordt afgebouwd tot nihil vanaf een arbeidsinkomen van € 34.954. De afbouw bedraagt 6% van het arbeidsinkomen boven € 34.954. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,124%. De arbeidskorting bedraagt nihil bij een inkomen vanaf € 98.604.

De inkomensafhankelijke combinatiekorting kent in 2020 geen basisbedrag. De korting loopt op bij een hoger arbeidsinkomen dan € 5.072 met 11,45% van het meerdere inkomen tot een maximum van € 2.881.

De ouderenkorting bedraagt € 1.622 tot een inkomen van € 37.372. Boven dat inkomen daalt de ouderenkorting met 15% van het meerdere tot nihil bij een inkomen van € 48.185.

Hoewel de levensloopregeling is afgeschaft, bestaat de levensloopkorting nog wel. Deze geldt bij opname uit het levenslooptegoed. Het bedrag van € 219 geldt voor ieder jaar waarin is deelgenomen aan de levensloopregeling.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Nr. 2019-0000203012, St.crt. 2019, 66707 | 03-01-2020

Wijzigingen loonbelasting 2020

In de loonbelasting zijn per 1 januari 2020 enkele zaken gewijzigd.

Privégebruik auto
Werknemers met een auto van de zaak, die zij ook privé mogen gebruiken, worden geconfronteerd met een bijtelling bij hun salaris. De bijtelling is een percentage van de cataloguswaarde van de auto inclusief omzetbelasting. Bepalend voor de hoogte van het percentage van de bijtelling zijn de CO2-uitstoot en de datum van eerste toelating op de weg van de auto. Voor in 2020 nieuw toegelaten auto’s zonder CO2-uitstoot geldt een verlaagde bijtelling van 8% over de eerste € 45.000. Voor zover de catalogusprijs hoger is dan € 45.000 geldt de reguliere bijtelling van 22%. In alle andere gevallen bedraagt de bijtelling 22%.

Tot en met 2016 golden nog verschillende verlaagde percentages. Deze verlaagde percentages en uitstootgrenzen gelden gedurende maximaal 60 maanden. Auto’s van voor 2017, waarvoor een verlaagd bijtellingspercentage geldt, vallen na de periode van 60 maanden onder de destijds geldende standaardbijtelling van 25% en niet onder het huidige algemene percentage van 22.

30%-regeling
Voor uit het buitenland afkomstige werknemers met een bijzondere deskundigheid geldt onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding van 30% van de totale bruto beloning. Om aan te tonen dat een werknemer beschikt over een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, geldt een salarisnorm. Voor 2020 is het normbedrag vastgesteld op € 38.346. Voor werknemers die jonger zijn dan 30 jaar en beschikken over een afgeronde masteropleiding geldt een verlaagde salarisnorm van € 29.149.

De 30%-regeling kent een maximale looptijd van vijf jaar. De verkorting van de looptijd geldt met ingang van 2021 ook voor bestaande gevallen. Van 2012 tot en met 2018 was de maximale looptijd acht jaar. Tot en met 2011 was de looptijd maximaal tien jaar.

Fiets van de zaak
Wanneer een werknemer een fiets ter beschikking heeft gekregen van zijn werkgever, die de werknemer ook privé mag gebruiken, dan moet een bijtelling bij het loon plaatsvinden. Met ingang van 2020 geldt een forfaitaire bijtelling van 7% van de waarde van de fiets op jaarbasis. De regeling geldt ook voor elektrische fietsen en speedpedelecs. Anders dan bij de auto van de zaak geldt de bijtelling voor de fiets van de zaak ook als de werknemer deze niet privé gebruikt.

Werkkostenregeling
De werkkostenregeling kent als uitgangspunt dat alle vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers loon vormen. Dat geldt ook als de kosten voor 100% zakelijk zijn. De werkgever heeft de mogelijkheid om vergoedingen en verstrekkingen aan te wijzen die binnen een bepaald budget belastingvrij vergoed kunnen worden. Dat budget, de vrije ruimte, bedraagt 1,7% over de eerste € 400.000 en 1,2% over het meerdere van de fiscale loonsom van de onderneming. Overschrijden de kosten het beschikbare budget, dan is het meerdere belast loon. Dat meerdere wordt betrokken in de eindheffing tegen een tarief van 80%. Eindheffing wil zeggen dat de loonheffing voor rekening van de werkgever komt en niet wordt doorbelast aan de werknemer. De eindheffing leidt tot een kostenverhoging voor de werkgever. Deze kostenverhoging komt in mindering op de winst van de werkgever.

Gerichte vrijstelling verklaring omtrent gedrag
Naast de vrije ruimte voor onbelaste vergoedingen en verstrekkingen kan gebruik gemaakt worden van gerichte vrijstellingen. Met ingang van 1 januari 2020 geldt een nieuwe gerichte vrijstelling voor de vergoeding van een voor de dienstbetrekking benodigde verklaring omtrent gedrag (VOG). De werkgever kan de kosten van een VOG belastingvrij vergoeden zonder dat dit gevolgen heeft voor de beschikbare vrije ruimte.

Verlengen uiterste moment aangifte en afdracht eindheffing
Bij het overschrijden van de vrije ruimte van een kalenderjaar is de werkgever een eindheffing verschuldigd over het meerdere. Per 1 januari 2020 is de termijn voor het aangeven van de verschuldigde eindheffing verlengd tot uiterlijk het moment van de aangifte loonheffingen over het tweede aangiftetijdvak van het volgende kalenderjaar. Dit geeft werkgevers meer tijd om bij overschrijding van de vrije ruimte de verschuldigde eindheffing vast te stellen.

Gebruikelijk loon aanmerkelijkbelanghouders
Het loon van een werknemer, die een aanmerkelijk belang heeft in de rechtspersoon waarvoor hij werkt, moet in 2020 ten minste € 46.000 per jaar bedragen of gelijk zijn aan het loon dat werknemers zonder een aanmerkelijk belang zouden verdienen in een vergelijkbare functie. Vaak betreft het een directeur-grootaandeelhouder (dga). Wanneer het gebruikelijk loon voor een vergelijkbare functie hoger is, kan de Belastingdienst het loon corrigeren tot het niet meer dan 25% afwijkt van wat gebruikelijk is. Wat een gebruikelijk loon is, kan worden bepaald aan de hand van het loon van concrete andere werknemers in de meest vergelijkbare dienstbetrekkingen. Bij de bepaling van het gebruikelijk loon speelt ook het loon van de overige werknemers een rol.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Nr.2019-0000203012, St.crt. 2019-66707 | 03-01-2020

Fiets van de zaak, vragen en antwoorden

Het ministerie van Financiën heeft vragen en antwoorden over de fiets van de zaak gepubliceerd. Per 1 januari 2020 geldt een nieuwe regeling voor een door de werkgever ter beschikking gestelde fiets die de werknemer ook privé mag gebruiken. Voor het privégebruik vindt een bijtelling bij het salaris van de werknemer plaats van 7% van de waarde van de fiets. De regeling geldt niet alleen voor een gewone fiets, maar ook voor een elektrische fiets of een speedpedelec. Anders dan bij de auto van de zaak geldt de bijtelling voor de fiets van de zaak ook als de werknemer deze niet privé gebruikt.

Als de werknemer voor de kilometers met de fiets van de zaak een kilometervergoeding ontvangt, is deze vergoeding belast. De werknemer is niet verplicht om met de fiets naar het werk te komen. Wanneer hij met het openbaar vervoer of de auto reist in plaats van met de fiets, kan de werkgever hem voor die dagen een onbelaste kilometervergoeding geven. Ook als de werknemer met de fiets van de zaak naar het station rijdt en dan met het openbaar vervoer verder reist, kan de werkgever de reiskosten voor het openbaar vervoer belastingvrij vergoeden.

In het geval van een elektrische fiets van de zaak kan de werkgever de kosten van het thuis opladen van de accu vergoeden aan de werknemer. Als de werknemer de kosten zelf betaalt komen deze niet in mindering op de bijtelling. 

Het voordeel dat de werknemer heeft van het privégebruik van de fiets van zaak vormt loon in natura. De werkgever, die aan zijn werknemer een fiets van de zaak ter beschikking stelt, moet loonbelasting en premie volksverzekeringen inhouden over dit loon en premies werknemersverzekeringen en de werkgeversheffing Zvw over dit loon betalen.

Bron: Ministerie van Financiën Thu, 12 Dec 2019 05:00:00 +0100

Afvloeiingsregeling bij reorganisatie

Onder een regeling voor vervroegde uittreding wordt verstaan een regeling die voorziet in een reeks van uitkeringen ter overbrugging van de periode tot het ingaan van de pensioen- of AOW-uitkering of ter aanvulling van het pensioen. Uitkeringen uit een regeling voor vervroegde uitkering worden aangemerkt als loon dat als een eindheffingsbestanddeel wordt belast naar een tarief van 52%.

Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding zijn de motieven van de werkgever om de uitkeringen te doen of de intenties van werknemers om voor de regeling te opteren niet van belang.

De rechtbank Den Haag merkte een vrijwillige ontslagregeling aan als een regeling voor vervroegde uitdiensttreding. Onderdeel van de regeling waren betalingen vanaf de datum van uitdiensttreding tot aan de pensioendatum. Van de 45 werknemers die gebruik hebben gemaakt van de afvloeiingsregeling waren er 43 ouder dan 60 jaar. Volgens de rechtbank maakte de doorbetaling van salaris gedurende de opzegtermijn deel uit van de regeling. De werknemers waren tot het moment van uitdiensttreding vrijgesteld van werk met behoud van salaris, vakantietoeslag en overige emolumenten. Ook de loonbetalingen gedurende de opzegtermijn vielen onder de eindheffing voor regelingen voor vervroegde uittreding.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBDHA201911233, : SGR 18/3414 | 28-11-2019