Category Archives: Loonbelasting

Looncriteria 2021 kennismigranten

Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning in Nederland moeten kennis- en arbeidsmigranten voldoen aan een leeftijdsafhankelijk looncriterium. De looncriteria worden jaarlijks herzien aan de hand van het indexcijfer van de cao-lonen. Per 1 januari 2021 gelden de volgende looncriteria:

  • voor kennismigranten van 30 jaar en ouder moet het maandloon tenminste € 4.752 bedragen;
  • voor kennismigranten jonger dan 30 jaar geldt een minimumbedrag van € 3.484;
  • voor recent in Nederland afgestudeerden geldt een verlaagd looncriterium van € 2.497.

Het looncriterium betreft het bruto maandloon exclusief vakantiegeld en onregelmatig loon, zoals overwerkvergoedingen. Het verlaagde salariscriterium geldt als de migrant voldoet aan de voorwaarden voor het zoekjaar hoogopgeleiden en de verblijfsvergunning voor arbeid als kennismigrant wordt aangevraagd binnen drie jaar na de afstudeer- of promotiedatum of de datum waarop de verblijfsvergunning voor wetenschappelijk onderzoek is verlopen.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 01-12-2020

Aanspraak op indexatie pensioen prijsgegeven

Aanspraken op pensioen behoren niet tot het loon voor de loonbelasting als de pensioenregeling voldoet aan de in de wet gestelde normeringen en beperkingen. Als een aanspraak op pensioen wordt prijsgegeven, wordt de aanspraak aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer of gewezen werknemer. Dat heeft tot gevolg dat over de waarde van de aanspraak loonbelasting wordt geheven. Er geldt een uitzondering voor het geval waarin de aanspraak niet voor verwezenlijking vatbaar is.

In de pensioenbrief van een dga was een voorwaardelijk recht op indexatie opgenomen. De omschrijving in de pensioenbrief was als volgt: ingegane pensioenen zullen door de vennootschap zoveel mogelijk worden aangepast aan de prijsontwikkeling. Een dergelijk voorwaardelijk recht op indexatie van een pensioen, dat gebaseerd is op een overeenkomst tussen de pensioengerechtigde en de pensioenuitvoerder, is volgens Hof Den Haag een aanspraak op pensioen.

Bij de overdracht van een pensioenregeling wilde de oude pensioenuitvoerder bij de bepaling van de koopsom geen rekening houden met de waarde van het recht op indexatie. Door in te stemmen met de overdrachtswaarde heeft de dga het voorwaardelijke recht op indexatie prijsgegeven. Ten tijde van de overdracht was het pensioen al ingegaan. De Belastingdienst legde een naheffingsaanslag loonheffing op aan de vennootschap die het pensioen had overgedragen. Volgens het hof was de omstandigheid dat in de uitkeringsjaren tot het moment van de overdracht het pensioen niet was geïndexeerd geen reden om het voorwaardelijke recht op indexatie niet als aanspraak op pensioen aan te merken.

Bron: Hof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20202003, BK-19/00537 | 01-10-2020

Goedkeurend besluit 30%-regeling

Vooruitlopend op de Eindejaarsregeling 2020 heeft de staatssecretaris een besluit met een goedkeuring voor de uitvoering van de 30%-regeling gepubliceerd. De goedkeuring heeft betrekking op een ongewenst gevolg van de invoering van het aanvullend geboorteverlof per 1 juli 2020. Dit verlof kan in de eerste zes levensmaanden van het kind worden opgenomen tegen 70% van het loon, betaald door het UWV. Het kan voorkomen dat een werknemer door de opname van geboorteverlof niet langer voldoet aan het looncriterium voor de 30%-regeling. Om dit ongewenste gevolg weg te nemen zal de Uitvoeringsregeling Loonbelasting worden aangepast. Adoptieverlof en pleegzorgverlof worden aan de bepaling van de Uitvoeringsregeling toegevoegd.

De goedkeuring houdt in dat voor toepassing van het looncriterium van de 30%-regeling bij het opnemen van aanvullend geboorteverlof, pleegzorgverlof of adoptieverlof mag worden uitgegaan van het loon dat de werknemer zou hebben genoten zonder opname van dit verlof. De goedkeuring geldt met ingang van 1 juli 2020.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2020-204883, Staatscourant 2020 nr. 57112 | 04-11-2020

Zesde voortgangsbrief “Werken als zelfstandige”

Het onderscheid tussen werken als zelfstandige en als werknemer is van belang voor de inhoudingsplicht voor de loonheffingen en de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. Daarnaast is het onderscheid tussen de arbeidsovereenkomst en andere arbeidsrelaties van belang voor de rechten en bescherming van de zelfstandige of werknemer en voor de risico’s en kosten van de opdrachtgever of werkgever.

In de zesde voortgangsbrief aan de Tweede Kamer geven de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën een overzicht van de stand van zaken ten aanzien van de maatregelen op het gebied van werken als zelfstandige. De pilot van de webmodule, waarmee kan worden vastgesteld wat de aard van een arbeidsverhouding is, gaat naar verwachting op 11 januari 2021 van start en zal in ieder geval zes maanden duren. In de zomer van 2021 kan de pilot worden geëvalueerd. Daarna volgt een beslissing over het vervolg van de webmodule en over het tijdstip waarop de handhaving in het geval van verkapte dienstverbanden gefaseerd zal worden gestart. Dat laatste zal niet eerder zijn dan per 1 oktober 2021. Dit betekent overigens niet dat de Belastingdienst en de Inspectie SZW in de tussentijd geen toezicht houden. De Belastingdienst kan tot die datum alleen correcties aanbrengen en/of boetes opleggen bij kwaadwillendheid of als aanwijzingen niet binnen een redelijke termijn zijn opgevolgd.

De doelstelling van de pilot van de webmodule is te onderzoeken of op deze manier de aard van een arbeidsrelatie kan worden verduidelijkt en of opdrachtgevers kunnen worden geholpen bij het vormgeven van de arbeidsrelatie. De webmodule geeft in de pilotfase een indicatie van de arbeidsrelatie. De volgende uitkomsten zijn mogelijk:

  1. Opdrachtgeversverklaring: de opdracht kan buiten dienstbetrekking worden verricht, bijvoorbeeld door een zzp‘er.
  2. Indicatie dienstbetrekking: er zijn sterke aanwijzingen dat er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking.
  3. Geen oordeel mogelijk: op grond van de gegeven antwoorden is niet duidelijk of sprake is van werken buiten dienstbetrekking of van werken in dienstbetrekking.
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2020-0000153321 | 15-11-2020

WBSO in 2021

De staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heeft de tarieven voor de WBSO voor 2021 bekend gemaakt. WBSO staat voor Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk. Het kabinet heeft besloten om extra budget beschikbaar te stellen voor de WBSO in 2021. Dit budget wordt gebruikt voor de verhoging van het tarief in de eerste schijf van 32 naar 40% en van het starterstarief van 40 naar 50%. Het tarief in de tweede schijf en de lengte van de eerste schijf veranderen niet.

 WBSO

 2021

 2020

 Tarief eerste schijf

 40%

 32%

 Tarief eerste schijf starters

 50%

 40%

 Grens eerste schijf

 € 350.000 S&O-(loon)kosten

 € 350.000 S&O-(loon)kosten

 Tarief tweede schijf

16%

 16%

Bron: Ministerie van Economische Zaken | publicatie | DGBI-I&K / 20216926 | 14-09-2020

Wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen

In het kader van de uitwerking van de afspraken die zijn gemaakt in het pensioenakkoord heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel omvat drie maatregelen.

De eerste maatregel is de invoering van de mogelijkheid om een beperkt deel van het pensioenvermogen op te nemen als een bedrag ineens op de pensioeningangsdatum. Deze mogelijkheid is een recht van de deelnemer aan een pensioenregeling. De opname ineens kent geen verplicht bestedingsdoel, maar is wel gebonden aan voorwaarden. Deze zijn:

  1. Maximaal 10% van de waarde van de aanspraak op ouderdomspensioen mag ineens worden opgenomen.
  2. De gedeeltelijke afkoop moet op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen plaatsvinden.
  3. Het is niet mogelijk om opname ineens te combineren met een hoog-laagpensioen.
  4. Door de gedeeltelijk afkoop van het ouderdomspensioen mag de resterende levenslange pensioenuitkering niet onder de afkoopgrens van kleine pensioenen komen te liggen.
  5. De partner van de pensioengerechtigde moet toestemming voor de gedeeltelijke afkoop verlenen als gebruikmaking hiervan leidt tot een verlaging van het partnerpensioen.

Ook voor oudedagsvoorzieningen in de vorm van lijfrenten wordt voorgesteld dat maximaal 10% van de waarde op de ingangsdatum als bedrag ineens kan worden uitgekeerd. Hiervoor gelden vergelijkbare voorwaarden.

De tweede maatregel betreft de tijdelijke facilitering van de mogelijkheid om werknemers drie jaar voor de AOW-leeftijd te laten stoppen met werken. Regelingen voor vervroegde uittreding worden extra belast door een zogenaamde pseudo-eindheffing ten laste van de werkgever. Deze heffing op regelingen voor vervroegde uittreding wordt tijdelijk versoepeld door een vrijstelling van de heffing tot het bedrag van de AOW-uitkering te introduceren voor werknemers die niet meer dan drie jaar voor de ingangsdatum van de AOW-uitkering zitten. De voorgestelde versoepeling geldt voor een periode van vijf jaar, met een uitloopperiode van drie jaar, ingaande per 1 januari 2021. De vrijstelling geldt alleen als de uitkeringen plaatsvinden in de 36 maanden voor het bereiken van de AOW-leeftijd. De ingangsdatum voor de AOW-uitkering mag niet na 31 december 2028 liggen. De regeling voor vervroegde uittreding mag niet later dan op 31 december 2025 schriftelijk zijn toegekend aan de werknemer.

De derde maatregel is de vergroting van de fiscale ruimte om verlof op te sparen, met als doel vervroegd uittreden mogelijk te maken. Op dit moment kunnen werknemers maximaal 50 weken fiscaal gefaciliteerd vakantieverlof en compensatieverlof opsparen. In dit wetsvoorstel wordt deze fiscale grens verhoogd naar 100 weken. Werknemers krijgen hierdoor meer ruimte om hun duurzame inzetbaarheid te vergroten, bijvoorbeeld door het inzetten van verlof om voor de pensioenleeftijd minder te gaan werken of om eerder te stoppen met werken met behoud van salaris.

Het wetsvoorstel omvat wijzigingen van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | wetsvoorstel | 22-09-2020

Begrip “loon over een maand”

De Wet op de loonbelasting kent een ruim loonbegrip. Volgens de wet is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten. Wel zondert de wet bepaalde uitkeringen uit van het loonbegrip. Het gaat om eenmalige uitkeringen ter zake van overlijden van de werknemer of zijn partner, voor zover deze niet hoger zijn dan driemaal het loon over een maand. Ook jubileumuitkeringen die worden toegekend na het bereiken van een diensttijd van ten minste 25 jaar of na een diensttijd van ten minste 40 jaar vallen niet onder het loonbegrip, voor zover de waarde daarvan het loon over een maand niet overtreft.

De vraag in een procedure voor Hof Den Haag was op welke wijze het loon over een maand moet worden berekend. Meer specifiek ging het om de vraag of een individueel keuzebudget van de werknemer onderdeel vormt van het loon over een maand.

Volgens het hof omvat het loon de maandelijks opgebouwde aanspraak op het deel van het individueel keuzebudget dat correspondeert met de vakantietoeslag waarop de werknemer op basis van zijn dienstverband en de arbeidsvoorwaardenregeling onvoorwaardelijk recht heeft.

Het hof oordeelde verder dat het loon over een maand 1/12e deel is van het overeengekomen vaste bruto jaarloon, inclusief het op grond van de arbeidsvoorwaardenregeling toegekende en maandelijks opgebouwde deel van het individuele keuzebudget dat betrekking heeft op de vakantietoeslag. Het feit dat de voormalige vakantietoeslag op een vast moment in het jaar werd uitbetaald en het daarmee corresponderende deel van het keuzebudget per maand ter beschikking wordt gesteld en kan worden aangewend, maakt niet dat er iets is gewijzigd in de hoogte van en de aanspraak op een met het voormalig vakantiegeld corresponderend bedrag aan loon.

Ten behoeve van het bepalen van de vrijstelling inzake de overlijdens- en jubileumuitkeringen moet bij het vaststellen van het loon over een maand 1/12e deel van het jaarlijkse toegekende bedrag aan individueel keuzebudget worden genomen.

Bron: Hof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20201315, BK-19/00244 | 06-08-2020

Tegemoetkoming kosten eHerkenning

Diverse fracties in de Tweede Kamer hebben aangegeven dat het inlogmiddel waarmee bedrijven belastingaangifte doen kosteloos moet worden. De staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën hebben onderzocht welke alternatieven daarvoor zijn. Volgens de staatssecretarissen is de meest voor de hand liggende optie een financiële compensatie op basis van de laagste prijs in de markt. Deze compensatie bedraagt ongeveer € 24 per jaar, waarbij niet meer dan één eHerkenningsmiddel per organisatie zal worden gecompenseerd. De compensatie zou moeten worden gekoppeld aan een nog in te voeren specifiek ‘eHerkenning Belastingdienst’ inlogmiddel. Met dit middel kan de ondernemer alleen belastingaangifte doen. De bij eHerkenning op niveau 3 behorende overige mogelijkheden ontbreken. Ondernemers die een bij alle relevante overheidsinstanties te gebruiken versie van eHerkenning hebben aangeschaft, kunnen deze downgraden naar ‘eHerkenning Belastingdienst’. De uitwerking en het online aanvragen van de compensatie kan in augustus van dit jaar gereed zijn. De compensatieregeling kent een looptijd van twee jaar.

Er zijn ongeveer 350 rechtspersonen die aangifte loonheffing en vennootschapsbelasting moeten doen maar niet zijn ingeschreven in het Handelsregister. Zij kunnen geen eHerkenning aanvragen. De Belastingdienst heeft deze organisaties gewezen op het gebruik van commerciële aangiftesoftware of van een fiscaal dienstverlener. De gefactureerde kosten hiervoor worden tot een maximum van € 450 vergoed. Het eerder geboden uitstel voor aangiften loonheffing wordt met één maand verlengd tot 1 augustus.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 18-06-2020

Toepassing gebruikelijkloonregeling

Een werknemer die voor ten minste 5% aandeelhouder is in een vennootschap waarvoor hij werkt, wordt geacht voor die werkzaamheden een gebruikelijk loon te genieten. Dat geldt ook als de werkzaamheden beperkt van omvang zijn. Deze gebruikelijkloonregeling is ingevoerd om te voorkomen dat een dga door het afzien van een gebruikelijke beloning oneigenlijke voordelen zou kunnen behalen in de sfeer van de sociale verzekeringen, in de fiscale sfeer en in de sfeer van inkomensafhankelijke regelingen.

Een dga, die werkzaamheden voor de eigen bv verrichtte op basis van een onkostenvergoeding, werd door de Belastingdienst geconfronteerd met een bijtelling voor het gebruikelijk loon. De Belastingdienst hield daarbij rekening met het feit dat de bv pas in de loop van het jaar was opgericht. De stelling dat de bv een beginnende vennootschap was, vormde voor Hof Amsterdam geen aanleiding om de gebruikelijkloonregeling achterwege te laten. De bv was niet structureel verlieslijdend. Er waren geen werknemers die in eenzelfde positie verkeerden en een lager loon dan het bijgetelde bedrag genoten.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof niet ontvankelijk verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2020789, 19/04746 | 14-05-2020

Termijnverlenging formaliteiten afkoop of omzetting pensioen in eigen beheer

Tot en met 31 december 2019 was het mogelijk om een pensioenvoorziening in eigen beheer fiscaal vriendelijk af te kopen of om te zetten in een oudedagsverplichting. De regeling hield in dat het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de pensioenaanspraak en de fiscale balanswaarde van de pensioenverplichting zonder belastingheffing kon worden prijsgegeven. Vervolgens werd het pensioen in eigen beheer volledig afgekocht of omgezet zonder dat revisierente verschuldigd werd. Bij afkoop werd een korting verleend op het bedrag dat tot het loon werd gerekend.

Voor deze regeling moest een informatieformulier, na invulling en ondertekening, binnen een maand na afkoop of omzetting worden ingediend bij de Belastingdienst. De (ex-)partner van de dga moest schriftelijk instemmen met toepassing van de regeling. Als het formulier niet of te laat is ingediend of als de handtekening van de partner ontbreekt, geldt de bijzondere regeling niet maar gelden de normale wettelijke regels voor het prijsgeven of afkopen van pensioen.

De staatssecretaris van Financiën heeft nu onder voorwaarden goedgekeurd dat in twee situaties een informatieformulier later kan worden ingediend. Een binnen een jaar na de afkoop of de omzetting van het pensioen ingeleverd formulier wordt als tijdig aangemerkt. Als ondanks afkoop of omzetting geen formulier is ingediend, geeft de inspecteur na het constateren van de afkoop of omzetting de dga de gelegenheid dit verzuim te herstellen. De inspecteur geeft daarvoor een termijn van ten minste zes weken. Wel moet aan de overige voorwaarden zijn voldaan, waaronder bij afkoop het indienen van de aangifte loonheffingen en het afdragen van de loonheffingen.

Als de inspecteur constateert dat op het formulier de handtekening van de (ex-)partner ontbreekt, stelt hij de dga in de gelegenheid dit te herstellen. De inspecteur geeft daarvoor een termijn van ten minste zes weken.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Staatscourant Nr. 20858 nr. 2020-845 | 23-04-2020