Category Archives: Loonbelasting

Gebruikelijk loon lager dan minimumloon

De Wet op de loonbelasting bepaalt dat een aanmerkelijkbelanghouder voor zijn werkzaamheden een gebruikelijk loon geniet. Het gebruikelijk loon bedroeg in de jaren 2018 en 2019 in beginsel € 45.000 per jaar, tenzij aannemelijk is dat in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is.

Volgens de Belastingdienst moest voor de dga van een in 2018 opgerichte bv het gebruikelijk loon voor 2019 op het wettelijk minimumloon worden gesteld. Door het bestaan van een arbeidsovereenkomst kon het loon niet lager worden vastgesteld dan het wettelijk minimumloon op basis van de gewerkte uren. De omzet van de bv over het verlengde boekjaar 2018 tot en met 31 december 2019 bedroeg € 13.600. De kosten over deze periode bedroegen € 9.442. Volgens de arbeidsovereenkomst bedroeg het loon van de dga € 3.750 bruto per maand. Het ontbrak de bv aan financiële middelen om het loon aan de dga uit te keren.

Volgens de rechtbank Gelderland kan nog steeds een beroep worden gedaan op een in een ingetrokken besluit van de staatssecretaris van Financiën opgenomen verzachting van de gebruikelijkloonregeling. Een lager dan een gebruikelijk loon is acceptabel als de continuïteit van de vennootschap in gevaar komt bij het uitbetalen van een gebruikelijk loon. De rechtbank vond aannemelijk gemaakt dat de bv in 2019 niet over de financiële middelen beschikte om het gebruikelijk loon uit te betalen. De bv is in 2018 opgericht met een geplaatst kapitaal van € 1.000. Het resultaat over het boekjaar 2018/2019 was negatief. De rechtbank stelde het gebruikelijk loon voor het boekjaar 2018/2019 vast op het in 2018 verloonde bedrag van € 11.250. Dat had tot gevolg dat de rechtbank de naheffingsaanslag 2019 verminderde tot nihil.

Volgens de rechtbank doet het vasthouden aan het minimumloon als ondergrens voor het gebruikelijk loon in dit geval geen recht aan de realiteit.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL2021811, AWB 20/3740 | 17-02-2021

Drempelvrijstelling RVU

Als uitvloeisel van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen is met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2021 in de Wet op de loonbelasting een drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) opgenomen. De vrijstelling geldt voor uitkeringen tot een bedrag gelijk aan het gebruteerde netto-ouderdomspensioen per maand volgens de Algemene Ouderdomswet. In verband met de indexeringsvoorschriften is het aanvankelijk in de wet opgenomen bedrag van € 1.767 vervangen door € 1.847.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Nr. 2021-0000010205 Staatscourant 2021, 5742 | 31-01-2021

Motie wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen

De Eerste Kamer heeft op 19 januari 2021 een motie over het keuzerecht voor een bedrag ineens aangenomen. Het wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen is een week eerder door de Eerste Kamer aangenomen. In de motie wordt de regering gevraagd om de invoering van het bedrag ineens uit te stellen tot 1 januari 2023 en om duidelijk te maken wat het keuzerecht inhoudt. Verder wordt de regering gevraagd om de regeling aan te passen als dat nodig mocht zijn om ongewenste effecten te voorkomen. Een voorbeeld van een aanpassing is het maken van een uitzondering voor het bedrag ineens op de huurtoeslag. Gedurende het uitstel kan worden gezocht naar een minder ingewikkelde uitvoering van de regeling.

Bron: Overig | wetsvoorstel | 35 555 | 18-01-2021

Pilot webmodule DBA gestart

De pilot van de Webmodule Beoordeling Arbeidsrelatie (WBA) is op 11 januari 2021 van start gegaan. Door het invullen van een vragenlijst wordt duidelijk of voor bepaalde werkzaamheden een zelfstandige kan worden ingehuurd of dat deze in een dienstverband moeten worden uitgevoerd.

In de pilotfase is de module te vinden op de website van het Ondernemersplein. Deelname is vrijwillig. De vragenlijst kan anoniem worden ingevuld. In de zomer zal worden geëvalueerd of de webmodule definitief zal worden ingezet. De opgeschorte handhaving van de regels van het arbeidsrecht zal op zijn vroegst per 1 oktober 2021 ter hand worden genomen door de Belastingdienst en de Inspectie SZW.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 10-01-2021

Tarieven loon- en inkomstenbelasting

De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2021 als volgt.

 Schijf

 Loon op jaarbasis

 Loonbelasting/premie   volksverzekeringen

 

 

 

 jonger dan AOW leeftijd

 AOW-leeftijd en ouder

 1a

 € 0 t/m € 35.129

 37,1%

 19,2%

 1b

 € 35.130 t/m € 68.507

 37,1%

 37,1%

 2

 € 68.508 of meer

 49,5%

 49,5%

Voor mensen die geboren zijn voor 1 januari 1946 geldt een hogere grens van de tweede schijf van € 35.941.

Het tarief in de eerste schijf bevat een premiecomponent. Tot de AOW-leeftijd bestaat deze uit 17,9% AOW, 0,1% Anw en 9,65% Wlz. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de AOW-premie. In 2021 bedraagt de AOW-leeftijd 66 jaar en vier maanden.

Heffingskortingen

De algemene heffingskorting bedraagt maximaal € 2.837 en wordt afgebouwd tot nihil bij een inkomen uit werk en woning boven € 20.711. De afbouw bedraagt 5,977% van het inkomen boven € 21.043. Voor mensen, die de AOW-leeftijd hebben bereikt, bedraagt de algemene heffingskorting maximaal € 1.469 en bedraagt de afbouw 3,093%. Vanaf een inkomen van € 68.507 is de algemene heffingskorting nihil.

De arbeidskorting bedraagt maximaal € 4.205 voor mensen die jonger zijn dan de AOW-leeftijd. Voor mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt bedraagt de arbeidskorting maximaal € 2.178. De arbeidskorting wordt afgebouwd tot nihil vanaf een arbeidsinkomen van  € 35.652. De afbouw bedraagt 6% van het arbeidsinkomen boven € 35.652. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,105%. De arbeidskorting bedraagt nihil bij een inkomen vanaf € 105.736.

De inkomensafhankelijke combinatiekorting kent in 2021 geen basisbedrag. De korting loopt op bij een hoger arbeidsinkomen dan € 5.153 met 11,45% van het meerdere inkomen tot een maximum van € 2.815.

De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 761.

De ouderenkorting geldt voor AOW-gerechtigden. De ouderenkorting bedraagt € 1.703 tot een inkomen van € 37.970. Boven dat inkomen daalt de ouderenkorting met 15% van het meerdere tot nihil bij een inkomen van € 49.323.

Hoewel de levensloopregeling is afgeschaft, bestaat de levensloopkorting nog wel. Deze geldt bij opname uit het levenslooptegoed. Het bedrag van € 223 geldt voor ieder jaar waarin is deelgenomen aan de levensloopregeling.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 03-01-2021

Wijzigingen loonbelasting 2021

In de loonbelasting zijn per 1 januari 2021 enkele zaken gewijzigd.

Privégebruik auto

Werknemers met een auto van de zaak, die zij ook privé mogen gebruiken, worden geconfronteerd met een bijtelling bij hun salaris. De bijtelling is een percentage van de cataloguswaarde van de auto inclusief omzetbelasting. Bepalend voor de hoogte van het percentage van de bijtelling zijn de CO2-uitstoot en de datum van eerste toelating op de weg van de auto. Voor in 2021 nieuw toegelaten auto's zonder CO2-uitstoot geldt een verlaagde bijtelling van 12% over de eerste € 40.000. Voor zover de catalogusprijs hoger is dan € 40.000 geldt de reguliere bijtelling van 22%. In alle andere gevallen bedraagt de bijtelling 22%. Voor waterstofauto’s en zonnecelauto’s met een nihiluitstoot geldt de verlaagde bijtelling voor de gehele catalogusprijs.

Tot en met 2016 golden nog verschillende verlaagde percentages. Deze verlaagde percentages en uitstootgrenzen gelden gedurende maximaal 60 maanden. Auto's van voor 2017, waarvoor een verlaagd bijtellingspercentage gold, vallen na de periode van 60 maanden onder de destijds geldende standaardbijtelling van 25% en niet onder het huidige algemene percentage van 22.

30%-regeling

Voor uit het buitenland afkomstige werknemers met een bijzondere deskundigheid geldt onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding van 30% van de totale bruto beloning. Om aan te tonen dat een werknemer beschikt over een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, geldt een salarisnorm. Voor 2021 is het normbedrag vastgesteld op € 38.961. Voor werknemers die jonger zijn dan 30 jaar en beschikken over een afgeronde masteropleiding geldt een verlaagde salarisnorm van € 29.616.

De 30%-regeling kent een maximale looptijd van vijf jaar. De verkorting van de looptijd geldt met ingang van 2021 ook voor bestaande gevallen. Van 2012 tot en met 2018 was de maximale looptijd acht jaar. Tot en met 2011 was de looptijd maximaal tien jaar.

Werkkostenregeling

De werkkostenregeling kent als uitgangspunt dat alle vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers loon vormen. Dat geldt ook als de kosten voor 100% zakelijk zijn. De werkgever heeft de mogelijkheid om vergoedingen en verstrekkingen aan te wijzen die binnen een bepaald budget belastingvrij vergoed kunnen worden. Dat budget, de vrije ruimte, bedraagt 1,7% over de eerste € 400.000 en 1,18% over het meerdere van de fiscale loonsom van de onderneming. Overschrijden de kosten het beschikbare budget, dan is het meerdere belast loon. Dat meerdere wordt betrokken in de eindheffing tegen een tarief van 80%. Eindheffing wil zeggen dat de loonheffing voor rekening van de werkgever komt en niet wordt doorbelast aan de werknemer. De eindheffing leidt tot een kostenverhoging voor de werkgever. Deze kostenverhoging komt in mindering op de winst van de werkgever.

Gebruikelijk loon aanmerkelijkbelanghouders

Het loon van een werknemer, die een aanmerkelijk belang heeft in de rechtspersoon waarvoor hij werkt, moet in 2021 ten minste € 47.000 per jaar bedragen of gelijk zijn aan het loon dat werknemers zonder een aanmerkelijk belang zouden verdienen in een vergelijkbare functie. Vaak betreft het een directeur-grootaandeelhouder (dga). Wanneer het gebruikelijk loon voor een vergelijkbare functie hoger is, kan de Belastingdienst het loon corrigeren tot het niet meer dan 25% afwijkt van wat gebruikelijk is. Wat een gebruikelijk loon is, kan worden bepaald aan de hand van het loon van concrete andere werknemers in de meest vergelijkbare dienstbetrekkingen. Bij de bepaling van het gebruikelijk loon speelt ook het loon van de overige werknemers een rol.

Baangerelateerde Investeringskorting

Per 1 januari 2021 geldt tijdelijk een extra afdrachtvermindering. Dit is de afdrachtvermindering Baangerelateerde Investeringskorting (BIK). Een BIK-inhoudingsplichtige komt voor investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen, die zijn of worden gedaan vanaf 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2022, voor deze afdrachtvermindering in aanmerking. Het bedrijfsmiddel moet in 2021 of 2022 volledig worden betaald en het bedrijfsmiddel moet binnen zes maanden nadat het volledig is betaald in gebruik worden genomen. De afdrachtvermindering bedraagt 3,9% van het investeringsbedrag voor investeringen tot en met een bedrag van € 5 miljoen en 1,8% van het investeringsbedrag boven € 5 miljoen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 03-01-2021

Behandeling wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen na de jaarwisseling

Ondanks een dringende oproep van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Eerste Kamer besloten het wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen niet voor de jaarwisseling te behandelen. De afkorting RVU staat voor regeling vervroegde uittreding. De behandeling van het wetsvoorstel is geagendeerd voor 12 januari 2021. Dat betekent dat er op 1 januari 2021 nog geen RVU-drempelvrijstelling is. Wel kent het wetsvoorstel terugwerkende kracht tot 1 januari 2021.

De RVU-drempelvrijstelling wordt bepaald door het maandbedrag (in 2021 € 1.847) te vermenigvuldigen met het aantal maanden dat ligt tussen de eerste uitkering en de AOW-gerechtigde leeftijd, afgerond op hele maanden naar boven. Het aantal maanden kent een maximum van 36. Om de RVU-drempelvrijstelling met terugwerkende kracht te kunnen toepassen moet er daadwerkelijk een RVU-uitkering zijn gedaan in de periode waarover de terugwerkende kracht gaat. Wordt een RVU-uitkering gedaan voordat het wetsvoorstel is aangenomen, dan kan op basis van de Wet op de loonbelasting een eindheffing verschuldigd zijn. Deze kan door middel van een correctiebericht worden gecorrigeerd nadat het wetsvoorstel is ingegaan.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | V&A 20-010 | 15-12-2020

Behandeling wetsvoorstel bedrag ineens, regeling vervroegd uittreden en verlofsparen

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een brief aan de Eerste Kamer uiteengezet waarom het wetsvoorstel bedrag ineens, regeling vervroegd uittreden (RVU) en verlofsparen nog voor de jaarwisseling behandeld zou moeten worden.

Het wetsvoorstel vloeit voort uit de afspraken die zijn vastgelegd in het pensioenakkoord. Het spoedeisend karakter van het wetsvoorstel betreft de versoepeling van de RVU-heffing. De voorgestelde versoepeling maakt het mogelijk om tot drie jaar voor de AOW-leeftijd te stoppen met werken. In het pensioenakkoord is afgesproken dat deze maatregel op 1 januari 2021 in zal gaan. De regelingen voor vervroegd uittreden kunnen worden ondersteund via een subsidieregeling. De inwerkingtreding van deze subsidieregeling is gekoppeld aan het wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen. Wanneer de behandeling van het wetsvoorstel na de jaarwisseling zou plaatsvinden, hebben werkgevers geen zekerheid dat er geen RVU-heffing geheven zal worden over de vervroegde uittreedregeling. Ook is onzeker of de vervroegde uittreedregeling voldoet aan de voorwaarden van de nog niet ingevoerde subsidieregeling.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2020-0000171381 | 10-12-2020

Besluit uitvoering pensioenregelingen

De staatssecretaris van Financiën heeft enkele knelpunten in de uitvoering met betrekking tot pensioenregelingen en oudedagsverplichtingen weggenomen. In een besluit heeft hij toegelicht dat een stichting kan optreden als toegelaten uitvoerder van een oudedagsverplichting. Daarnaast heeft de staatssecretaris goedgekeurd dat:

  1. een beleggingsonderneming optreedt als toegelaten uitvoerder van loonstamrechten;
  2. het corrigeren van samenloop van opbouw van pensioenaanspraken niet leidt tot belastingheffing over de waarde van de aanspraken; en
  3. voor specifieke situaties waarin aandeelhouders de pensioengerechtigde compenseren voor een waardestijging van de aandelen als gevolg van de afkoop van het pensioen in eigen beheer of de omzetting in een oudedagsverplichting, deze compensatie niet wordt aangemerkt als loon.

Het besluit is op 15 december 2020 in werking getreden. De goedkeuring dat een beleggingsonderneming optreedt als toegelaten uitvoerder van loonstamrechten en de toelichting dat een stichting kan optreden als toegelaten uitvoerder van een oudedagsverplichting werken terug tot en met 1 april 2017.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Staatscourant 2020, nr. 62989 nr. 2020-234674 | 13-12-2020

Aanpassing tarieven WBSO 2021

Op Prinsjesdag 2020 is bekendgemaakt dat de tarieven voor de afdrachtvermindering voor speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) voor 2021 worden verhoogd. Het tarief in de eerste schijf gaat van 32 naar 40% en het starterstarief gaat van 40 naar 50%. De eerste schijf loopt tot een bedrag van € 350.000. De staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heeft de regeling, waarin deze aanpassingen zijn vastgelegd, gepubliceerd. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een fout in de Regeling S&O-afdrachtvermindering te herstellen. In deze regeling zijn eisen gesteld aan de administratie voor de in een S&O-verklaring opgenomen S&O-projecten. Volgens de tekst had deze administratie betrekking op het jaar waarin de S&O-verklaring is afgegeven. Bedoeld is het jaar waarvoor de S&O-verklaring is afgegeven. In de tekst van de regeling is ‘waarin’ vervangen door ‘waarvoor’.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | besluit | Staatscourant 2020 nr. 66644 | 14-12-2020