Category Archives: Loonbelasting

Tweede verzoek toepassing 30%-regeling afgewezen

Een in het buitenland aangeworven werknemer van een in Nederland gevestigde werkgever kan in aanmerking komen voor de 30%-regeling. Deze regeling houdt in dat 30% van het totaal van het arbeidsinkomen en de vergoedingen als onbelaste vergoeding voor extraterritoriale kosten mag worden gegeven. Voor toepassing dient een verzoek van werkgever en werknemer te worden ingediend bij de Belastingdienst. De Belastingdienst besluit op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Als de Belastingdienst het verzoek afwijst, kan een nieuwe aanvraag worden gedaan. De indiener van het verzoek moet dan wel nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in zijn verzoek vermelden.

Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan de Belastingdienst de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking. Een verdere onderbouwing van de afwijzing hoeft dan niet gegeven te worden.

De Belastingdienst liet de aanvrager van de 30%-regeling per brief weten dat hij voornemens was het verzoek af te wijzen, omdat niet aannemelijk was dat het verzoek een ingekomen werknemer betrof. De aanvrager maakte geen gebruik van de gelegenheid om binnen twee weken te reageren op de brief. De Belastingdienst heeft vervolgens het verzoek om toepassing van de 30%-regeling afgewezen. De werknemer heeft tegen deze beslissing geen bezwaar gemaakt, maar later een verzoek ingediend om toepassing van de 30%-regeling. Dat verzoek is onder verwijzing naar de eerste beslissing afgewezen, omdat geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Belastingdienst het tweede verzoek terecht afgewezen. Aan een beoordeling of de werknemer voldeed aan de vereisten voor de toepassing van de 30%-regeling kwam de rechtbank niet toe.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20215967, AWB 20/6136 | 08-11-2021

Eenmalige uitkering pensioenfonds overleden partner was loon

Loon is een ruim begrip en omvat alles wat iemand uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking geniet. De dienstbetrekking hoeft niet een eigen dienstbetrekking van de genieter te zijn. Voor de vraag of een uitkering loon vormt, moet er een oorzakelijk verband bestaan tussen de uitkering en de dienstbetrekking.

Een pensioenfonds sloot met de samenlevingspartner van een overleden deelnemer aan de pensioenregeling van het fonds een vaststellingsovereenkomst. Onderdeel van deze overeenkomst was de betaling van een bedrag aan de voormalige samenlevingspartner. Vanwege het ontbreken van een notarieel verleden samenlevingscontract had de samenlevingspartner geen recht op nabestaandenpensioen. Er was wel een concept samenlevingscontract opgesteld, maar de werknemer overleed voor de datum waarop de ondertekening zou plaatsvinden. Er liep een civiele procedure over een aanspraak op nabestaandenpensioen voor de samenlevingspartner. 

Volgens de rechtbank was er een causaal verband tussen de dienstbetrekking van de overleden werknemer en de uitkering als gevolg van de vaststellingsovereenkomst. Het pensioenfonds zou de vaststellingsovereenkomst niet hebben gesloten als de overleden werknemer geen pensioenaanspraken uit hoofde van de dienstbetrekking zou hebben gehad. Hoewel de hoogte van de uitkering niet overeenkwam met de waarde van de door de samenlevingspartner geclaimde pensioenaanspraak, vond de rechtbank aannemelijk dat het pensioenfonds zich bij de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst mede heeft laten leiden door haar inschatting van de kansen in de civiele procedure. De rechtbank was van oordeel dat de uitkering haar grond vond in de dienstbetrekking van de overleden werknemer en als daaruit genoten moest worden aangemerkt. Dat betekende dat het pensioenfonds terecht loonheffing heeft ingehouden op de uitkering. In hoger beroep heeft Hof Amsterdam het oordeel van de rechtbank onderschreven. 

Bron: Hof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS20212285, 20/00351 | 26-07-2021

Toepassing 30%-regeling

De Wet IB 2001 verwijst voor een uitleg van het begrip loon naar de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. Volgens de Wet op de loonbelasting 1964 is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten, inclusief vergoedingen en verstrekkingen in het kader van de dienstbetrekking. Uitgezonderd van het loonbegrip zijn eindheffingsbestanddelen. Over eindheffingsbestanddelen is de werkgever belasting verschuldigd. Op grond van de werkkostenregeling kan de werkgever vergoedingen en verstrekkingen aanwijzen als eindheffingsbestanddelen. Dat geldt onder meer voor een vergoeding voor extraterritoriale kosten. De 30%-regeling houdt in dat 30% van de som van het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en de vergoeding voor extraterritoriale kosten belastingvrij is.

De 30%-regeling, is niet van toepassing als de werkgever de vergoeding voor extraterritoriale kosten niet als eindheffingsbestanddeel heeft aangewezen. Dat kan niet worden gecorrigeerd in de inkomstenbelasting. Een eventuele correctie moet door de werkgever als inhoudingsplichtige worden gedaan in de loonheffing. Als alternatief kan de werknemer bezwaar maken tegen de van hem ingehouden loonheffing, indien daarbij naar zijn mening ten onrechte de 30%-regeling niet is toegepast.

Bron: Hof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20211325, BK-20/00777 | 29-06-2021

Arbeidskorting niet van toepassing op ontslaguitkering

De arbeidskorting is een bijzondere heffingskorting, die uitsluitend geldt voor een belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet. Voor de belastingplichtige die loon uit dienstbetrekking geniet, is de toepassing van de arbeidskorting beperkt tot het loon uit tegenwoordige arbeid. Voor het onderscheid tussen loon uit tegenwoordige arbeid en uit vroegere arbeid is het verband tussen het loon en de tegenpresentatie bepalend. Loon uit tegenwoordige arbeid hangt nauw samen met bepaalde of in een bepaald tijdvak verrichte arbeid waarvoor dat loon een rechtstreekse beloning vormt. Loon uit vroegere arbeid vindt zijn oorzaak in het voorheen verricht hebben van arbeid in loondienst.

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden claimde de belanghebbende de arbeidskorting over een deel van het door hem genoten loon. Volgens de belanghebbende betrof het loon uit tegenwoordige arbeid omdat de dienstbetrekking ten tijde van het uitbetalen van het loon nog bestond. Volgens het hof is dat argument niet doorslaggevend. De belanghebbende had volgens zijn verklaring in het betreffende jaar vanwege ziekte niet gewerkt. De beloning waarop de belanghebbende de arbeidskorting wilde toepassen betrof een ontslag-/transitievergoeding. De werkgever had op de beloning de groene tabel voor de loonheffingen toegepast. Dat duidt erop dat de beloning een vergoeding betrof die verband houdt met het voorheen verricht hebben van arbeid.

Het hof was van oordeel dat de inspecteur terecht de arbeidskorting niet heeft toegepast.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20216903, 20/00550 | 19-07-2021

Conceptwetsvoorstel wijziging aandelenoptierechten

De staatssecretaris van Financiën heeft een wetsvoorstel tot aanpassing van de fiscale regeling voor aandelenoptierechten ter consultatie gepubliceerd. Doel van de aanpassing is om het aantrekkelijker te maken om aandelenoptierechten als loon te verstrekken aan werknemers. Het heffingsmoment wordt in beginsel verschoven van uitoefening van een aandelenoptierecht naar het moment waarop de verkregen aandelen verhandelbaar zijn. Als loon wordt de waarde in het economische verkeer van de aandelen op dat moment in aanmerking genomen. Om langdurig uitstel van heffing te voorkomen wordt het heffingsmoment tot maximaal vijf jaar na beursgang van de vennootschap waarin de aandelen worden gehouden uitgesteld. Als de vennootschap bij de uitoefening van het aandelenoptierecht al beursgenoteerd is, wordt het heffingsmoment tot maximaal vijf jaar na de uitoefening uitgesteld. Het loon wordt dan gesteld op de waarde in het economische verkeer van de aandelen op dat moment.

De werknemer krijgt de keuze om al bij de uitoefening van het optierecht loonbelasting te betalen als de aandelen niet direct verhandelbaar zijn.

Als de verkregen aandelen direct verhandelbaar zijn, wordt de waarde in het economische verkeer van de verkregen aandelen als loon in aanmerking genomen. Voor die gevallen wijzigt er in wezen niets.

Per 1 januari 2018 geldt voor start-ups met een S&O-startersverklaring een tegemoetkoming waardoor onder voorwaarden en tot een bepaald maximum slechts 75% van het genoten loon ter zake van een aandelenoptierecht in aanmerking wordt genomen. In de praktijk wordt niet of nauwelijks gebruikgemaakt van deze regeling. Deze niet-toereikend gebleken tegemoetkoming komt per 1 januari 2022 te vervallen en wordt vervangen door de voorgestelde regeling.

Het bestaande heffingsmoment van vervreemding van een aandelenoptierecht blijft bestaan.

Bron: Ministerie van Financiƫn | wetsvoorstel | 31-05-2021

BIK vervalt met terugwerkende kracht

De Baangerelateerde Investeringskorting (BIK) wordt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2021 ingetrokken. De BIK is daarmee per saldo niet ingevoerd. De aanleiding is dat de Europese Commissie de regeling mogelijk ziet als een vorm van ongeoorloofde staatssteun. Om het budget dat voor de BIK was uitgetrokken toch aan het bedrijfsleven ten goede te laten komen stelt het kabinet voor om de premie voor het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) te verlagen, waarschijnlijk per 1 augustus 2021.

Voor intrekking van de BIK is een wetswijziging nodig. Het kabinet heeft een daartoe strekkend wetsvoorstel aan de Raad van State voor advies aangeboden. Daarna zal het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk aan het parlement worden voorgelegd.

Bron: Ministerie van Financiƫn | publicatie | 2021-0000102544 | 27-05-2021

Lager gebruikelijk loon

Op grond van de Wet op de loonbelasting wordt het loon van een werknemer met een aanmerkelijk belang in de vennootschap waarvoor hij werkt ten minste gesteld op het gebruikelijk loon. Het gebruikelijk loon bedroeg in 2015 ten minste € 44.000. Als de omstandigheden dat rechtvaardigen kan het gebruikelijk loon op een lager bedrag worden gesteld.

De Belastingdienst stelde het gebruikelijke loon van een dga voor het jaar 2015 vast op een bedrag van € 30.000. De dga meende dat dit bedrag nog te hoog was. Omdat dit bedrag lager was dan het in de wet genoemde bedrag van € 44.000 diende de dga aannemelijk te maken dat in zijn geval moest worden uitgegaan van een nog lager loon. De rechtbank was van oordeel dat de dga dat niet aannemelijk heeft gemaakt. De enkele stelling dat de vennootschap tot de overname van een tegelhandel in de loop van 2015 inactief is geweest, vond de rechtbank niet voldoende. De vennootschap was niet structureel verlieslijdend en er waren geen werknemers die in eenzelfde positie verkeerden en een lager loon genoten.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBDHA202012889, SGR 20/3751 | 03-12-2020

Deelname aan Belgische pensioenregeling tijdens werk in Nederland

De Pensioenwet bevat het wettelijke kader voor Nederlandse pensioenregelingen. In de Pensioenwet is onder meer bepaald dat, behoudens enkele uitzonderingen, een pensioen niet kan worden afgekocht. De Wet op de loonbelasting kent voor niet afkoopbare ouderdomspensioenen de omkeerregel. De omkeerregeling houdt in dat de aanspraak op pensioen onbelast is, maar dat de uitkeringen te zijner tijd belast zijn. Voor een pensioen dat afkoopbaar is geldt de omkeerregel niet. Dat betekent dat de ter zake van de uitoefening van de dienstbetrekking verkregen aanspraken op pensioen tot het belastbare loon worden gerekend en de te zijner tijd te ontvangen pensioenuitkeringen niet worden belast. De waarde van een afkoopbaar pensioenrecht is onderdeel van de rendementsgrondslag van box 3.

Een grensarbeider is iemand die in het ene land woont en in het andere land werkt. Voor een in Nederland wonende grensarbeider gelden het arbeidsrecht en pensioenrecht van het land waarin zijn werkgever is gevestigd. Voor de in het buitenland wonende grensarbeider die in Nederland werkt voor een in Nederland gevestigde werkgever gelden het Nederlandse arbeidsrecht en pensioenrecht en is de werkgever inhoudingsplichtig voor de loonbelasting.

Een inwoner van België werkte voor een internationaal concern. Tot 1 juli 2007 werkte hij voor een in België gevestigd onderdeel van het concern. Daar nam hij deel aan de Belgische pensioenregeling. Sinds 1 juli 2007 werkte de belanghebbende voor een in Nederland gevestigd concernonderdeel. De deelname aan de Belgische pensioenregeling werd voortgezet. Deze pensioenregeling kent een afkoopmogelijkheid. Voor de periode van 1 juli 2007 tot 1 juli 2012 is de Belgische pensioenregeling aangewezen als een zuivere pensioenregeling voor de loonbelasting. Daardoor was de omkeerregel van toepassing op de pensioenregeling. 

Voor het jaar 2013 heeft de inspecteur niet toegestaan dat het gebruteerde werkgeversdeel van de pensioenpremie in mindering kwam op het in Nederland belastbare inkomen uit werk en woning. Hof Den Bosch was van oordeel dat de belanghebbende in een gelijke situatie verkeerde als een in Nederland wonende grensarbeider die werkt voor een in België gevestigde werkgever, waarbij de werkzaamheden zowel in België als in Nederland worden verricht. Voor de in Nederland wonende grensarbeider is de pensioenaanspraak op grond van begunstigend beleid vrijgesteld. Op grond van het gelijkheidsbeginsel moet dat volgens het hof ook gelden voor de in België wonende belanghebbende.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd. Anders dan het hof heeft geoordeeld, is de situatie van de belanghebbende niet gelijk aan de situatie van een Nederlandse grensarbeider die bij een Belgische werkgever deelneemt aan dezelfde pensioenregeling als die van belanghebbende en die een deel van zijn werkzaamheden in Nederland verricht. Omdat geen sprake is van gelijke gevallen, kan het gelijkheidsbeginsel er niet toe leiden dat de belanghebbende, die een Nederlandse werkgever heeft, hetzelfde moet worden behandeld als een in Nederland werkende grensarbeider die een Belgische werkgever heeft.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2021518, 19/01201 | 08-04-2021

Wijziging uitruil overwerkbeloning

Een uitzendbureau, dat actief was in de vleessector, hanteerde de cao voor de vleessector voor het personeel. Op grond van deze cao geldt een cafetariaregeling, waarbinnen overwerkbeloningen kunnen worden geruild tegen vrije vergoedingen of verstrekkingen in verband met extraterritoriale kosten. Het uitzendbureau paste deze regeling toe. Bij de berekening van de maximale uitruil van overwerkloon over 2018 werd uitgegaan van de regelgeving voor het wettelijk minimumloon, zoals die gold tot 2018. Hierdoor daalde het brutoloon van de werknemers tot onder het wettelijk minimumloon. Het uitzendbureau maakte voor al haar werknemers nieuwe loonberekeningen over het jaar 2018 waarbij wel werd voldaan aan de regels van het wettelijk minimumloon. De herrekening had tot gevolg dat het uitzendbureau meer loonheffingen over 2018 verschuldigd was.

Het uitzendbureau maakte bezwaar tegen de extra afgedragen loonheffingen. Volgens het uitzendbureau moest worden uitgegaan van de oorspronkelijke afdracht, die was gebaseerd op een groter bedrag aan vrijgestelde vergoedingen. De bepalingen van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag zijn volgens het uitzendbureau niet van belang voor de loonheffingen.

Naar het oordeel van Hof Arnhem-Leeuwarden moet voor de berekening van de loonheffingen worden aangesloten bij de uiteindelijke feitelijke uitruil van overwerkbeloning. Die gecorrigeerde uitruil is verwerkt in de loonstroken en in de aangifte loonheffingen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20212878, 20/00354 | 22-03-2021

Lening van bv vormde afkoop pensioenrecht

Loon is alles wat iemand geniet uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking. Aanspraken op pensioen behoren niet tot het loon. Wanneer een aanspraak op pensioen geheel of gedeeltelijk wordt afgekocht of vervreemd, wordt de gehele aanspraak aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking.

Een pensioen-bv leende geld uit aan haar aandeelhouder, die tevens de pensioengerechtigde was. Gezien de vermogenspositie van de aandeelhouder was niet te verwachten dat de lening zou worden terugbetaald. De door de pensioen-bv verstrekte lening was onzakelijk, omdat een onafhankelijke derde de lening niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben verstrekt. Volgens Hof Den Bosch zou dat ook niet het geval zijn geweest bij een ander rentepercentage dan de overeengekomen rente. Door het verstrekken van de lening aan de aandeelhouder kon de pensioen-bv niet aan haar verplichtingen voldoen. Volgens het hof heeft de aandeelhouder een bedrag genoten waartegenover een verlies aan pensioenrechten stond. Er was sprake van een gedeeltelijke afkoop van pensioen. Dat had tot gevolg dat de volledige pensioenaanspraak in de belastingheffing bij de aandeelhouder is betrokken.

Bron: Hof Den Bosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE2021137, 20/00121 | 20-01-2021