Category Archives: Arbeidsrecht

Geen boete op overtreding geheimhoudingsbeding vaststellingsovereenkomst

Zowel in arbeidsovereenkomsten als in andere overeenkomsten kan een geheimhoudingsbeding worden opgenomen. Een in de arbeidsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding heeft vaak betrekking op een verbod op mededeling omtrent handelwijze of productiemethoden van de werkgever. In andere overeenkomsten, bijvoorbeeld in vaststellingsovereenkomsten bij de beëindiging van een dienstbetrekking, gaat het er meestal om dat geen mededeling wordt gedaan over de in dat kader gemaakte afspraken. Het geheimhoudingsbeding is een niet in de wet geregeld beding. Dat betekent ook dat het niet schriftelijk behoeft te worden overeengekomen.

In een procedure bij de kantonrechter was in geschil of de werkgever terecht bij de eindafrekening een boete had verrekend wegens een vermeende schending van het in de vaststellingsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding. De kantonrechter was van oordeel dat een werknemer die tegen een collega zegt dat hij in het kader van een afspraak met de werkgever tot het einde van zijn dienstverband zal blijven werken en geen vakantiedagen zal opnemen, een geheimhoudingsbeding in de vaststellingsovereenkomst niet heeft overtreden. Volgens de kantonrechter is dat pas het geval wanneer de werknemer een bedrijfsgeheim prijsgeeft of voor de onderneming essentiële gevoelige informatie met derden deelt. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter niet snel het geval als het gaat om de doorbetaling van loon tot het einde van het dienstverband en de uitbetaling van vakantiedagen bij het einde van de dienstbetrekking.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBMNE20183964, 6736459 UC EXPL 18-2944 – 1111 | 30-08-2018

Beëindiging arbeidsovereenkomst bij AOW-gerechtigde leeftijd

In de cao voor het verzekeringsbedrijf is bepaald dat een arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen maar uiterlijk op de dag waarop de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Met die bepaling kan een arbeidsovereenkomst worden beëindigd voor de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, wanneer die datum later valt dan de datum waarop de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt.

Wanneer de arbeidsovereenkomst niet wordt voortgezet vanwege het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd hoeft de werkgever geen transitievergoeding te betalen. Dat is bepaald in het Burgerlijk Wetboek. Volgens de Hoge Raad is deze bepaling niet in strijd is met Richtlijn 2000/78/EG. Deze Richtlijn geeft een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep. Er is geen sprake van verboden leeftijdsdiscriminatie wanneer de arbeidsovereenkomst eindigt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBMNE20183780, 6979138 AE VERZ 18-59 pvt/1299 | 24-08-2018

Geen ruime uitleg van concurrentiebeding

Bij de uitleg van een concurrentiebeding moet niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen, maar kan ook de betekenis die partijen aan het beding toekennen en wat zij ten aanzien daarvan van elkaar mogen verwachten, van belang zijn. Een concurrentiebeding beperkt het grondwettelijk recht op vrije arbeidskeuze. Dergelijke beperkingen moeten niet ruim worden uitgelegd. Eventuele onduidelijkheden in een concurrentiebeding mogen niet in het nadeel van de werknemer worden uitgelegd, maar zijn voor risico van de werkgever.

Een procedure in kort geding betrof de vraag of de indiensttreding bij een nieuwe werkgever werd verhinderd door het in de arbeidsovereenkomst met de oude werkgever opgenomen concurrentiebeding. Bij aanvang van het eerdere dienstverband is niet gesproken over het in het arbeidscontract opgenomen concurrentiebeding. De kantonrechter beperkte zich daarom tot een tekstuele uitleg van het concurrentiebeding. Uit de bewoordingen van het concurrentiebeding volgde dat het de werknemer verboden was om in dienst te treden of betrokken te zijn bij een onderneming die een zaak drijft gelijk of gelijksoortig aan die van de oude werkgever. De omschrijvingen van de bedrijfsactiviteiten van de oude en de nieuwe werkgever in het handelsregister verschilden van elkaar. De oude werkgever bouwde, onderhield en repareerde machines voor de cacao-industrie. De nieuwe werkgever verwerkte cacao. Het enkele feit dat beide ondernemingen met de cacao-industrie te maken hebben, betekende niet dat de ondernemingen gelijk of gelijksoortig waren. Het met de oude werkgever overeengekomen concurrentiebeding verhinderde indiensttreding bij de nieuwe werkgever daarom niet.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20187029, 6939641 VV EXPL 18-45 | 16-08-2018

Overtreding non-concurrentiebeding

Op grond van een in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding was het een werknemer verboden om binnen één jaar na uitdiensttreding binnen een straal van 80 kilometer rond de vestigingsplaats van zijn werkgever te werken voor een concurrent van de werkgever.

Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst trad de werknemer in dienst bij een andere werkgever. De nieuwe werkgever was een concurrent van de oude werkgever, maar de hoofdvestiging van het bedrijf lag meer dan 80 kilometer van de vestigingsplaats van de oude werkgever verwijderd. De nieuwe werkgever had een tweede vestiging, die wel binnen een straal van 80 kilometer lag. Volgens een door de oude werkgever ingesteld onderzoek was de werknemer in ieder geval op 13 dagen op de tweede vestiging geweest. Dat was voldoende om de werknemer in kort geding te veroordelen tot betaling van de contractuele boete wegens overtreding van het non-concurrentiebeding van € 5.600.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBLIM20187039, 7009157 cv expl 18-3992 | 15-08-2018

Geen werk, geen loon

De voor de betaling van loon geldende hoofdregel luidt: geen arbeid, geen loon. Er zijn uitzonderingen op de hoofdregel. Een van deze uitzonderingen is dat de werknemer recht op loon heeft als hij zijn werk niet heeft verricht door een oorzaak die voor rekening van de werkgever komt. Een andere uitzondering is het recht op doorbetaling bij ziekte gedurende 104 weken. Deze laatste uitzondering geldt niet als de werknemer, hoewel hij daartoe in staat is, zonder goede reden weigert om passende arbeid te verrichten.

Een werknemer die op eigen initiatief als passend beoordeelde aangepaste werkzaamheden niet meer verrichtte, vorderde doorbetaling van loon. De kantonrechter moest beoordelen of de werknemer een deugdelijke grond had om de aangeboden arbeid te weigeren. De werknemer was medisch gezien in staat om bepaalde werkzaamheden te verrichten, maar werkte niet omdat sprake was van een arbeidsconflict. In een vergelijkbare situatie heeft de Hoge Raad in 2008 het arrest Mak/SGBO gewezen. Uit dat arrest volgt dat de werknemer, die zich beroept op een arbeidsconflict als reden om zijn werk niet te verrichten, met feiten en omstandigheden moet komen die tot het oordeel kunnen leiden dat van hem redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat hij zijn werkzaamheden zou verrichten.

De werknemer in deze procedure heeft niet aangevoerd dat en waarom, gelet op bepaalde arbeidsomstandigheden, van hem niet verglangd kon worden dat hij de passende werkzaamheden zou verrichten. De werknemer heeft de gestelde situatieve arbeidsongeschiktheid niet gekoppeld aan arbeidsomstandigheden, maar aan een als vervelend ervaren consult bij de bedrijfsarts. Dat is geen reden om de passende werkzaamheden niet te verrichten. De werknemer had zich moeten realiseren dat het besluit om deze werkzaamheden niet meer uit te voeren consequenties zou kunnen hebben voor de loondoorbetaling. De kantonrechter heeft de vordering tot uitbetaling van loon afgewezen.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20183264, 6631854 \ CV EXPL 18-434 \ 493 \ 36331 | 09-08-2018

Geen re-integratie in tweede spoor gestart

De werkgever is verplicht het loon van een werknemer, die wegens ziekte zijn werk niet kan verrichten, door te betalen. De loondoorbetalingsplicht eindigt in beginsel na 104 weken van arbeidsongeschiktheid. De loondoorbetaling kan echter verlengd worden wanneer er niet voldoende is gedaan om de werknemer te laten re-integreren in de werkomgeving. Die re-integratie moet in eerste instantie bij de eigen werkgever plaatsvinden. Als de eigen werkgever geen passend werk kan bieden, moet op zoek gegaan worden naar passend werk bij een andere werkgever. Deze re-integratie in het tweede spoor hoeft niet te worden ingezet als de werknemer binnen één jaar na het einde van de periode van 104 weken de AOW-gerechtige leeftijd bereikt. Werkgever en werknemer moeten daar beide mee instemmen.

Het UWV legde aan een werkgever een loonsanctie op wegens onvoldoende re-integratieactiviteiten. Na het eerste ziektejaar werd vastgesteld dat hervatting in aangepast werk bij de eigen werkgever niet was gelukt. Daarom moest op zoek worden gegaan naar passend werk bij een andere werkgever. Dat gebeurde niet. Wel werd nog een aantal keer geprobeerd de werknemer terug te laten keren bij zijn werkgever, maar dat mislukte steeds. De werkgever beriep zich op de instemming van de werknemer om niet aan het tweede spoor te beginnen. De werknemer voldeed aan de voorwaarde dat hij binnen een jaar na afloop van de periode van 104 weken de AOW-gerechtigde leeftijd zou hebben bereikt.

De rechtbank is van oordeel dat de werkgever in het tweede ziektejaar met de verplichte re-integratie in het tweede spoor had moeten beginnen. De werknemer had geen expliciete toestemming gegeven om af te zien van re-integratie in het tweede spoor. Weliswaar had de werknemer aan de werkgever geschreven dat een vaststellingsovereenkomst opgesteld kon worden, maar dat is volgens de rechtbank niet de vereiste toestemming om af te zien van verdere re-integratie. Het UWV heeft terecht aan de werkgever een loonsanctie opgelegd.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBMNE20183535, UTR 17/3796 | 08-08-2018

Opzegging voor aanvang proeftijd

In een arbeidsovereenkomst kan een proeftijd worden opgenomen. De proeftijd mag niet langer duren dan een maand bij een arbeidscontract met een duur van meer dan zes maar minder dan 24 maanden. Bij een vast dienstverband of een tijdelijk dienstverband met een duur van twee jaar of langer mag de proeftijd maximaal twee maanden duren. Een proeftijd moet schriftelijk worden vastgelegd om rechtsgeldig te zijn. Bij een tijdelijk contract van zes maanden of korter mag geen proeftijd worden bedongen. De proeftijd is bedoeld om werkgever en werknemer de gelegenheid te geven om vrijblijvend te bezien of zij er goed aan hebben gedaan met elkaar een arbeidsovereenkomst te sluiten.

Voor de opzegging door de werkgever tijdens de proeftijd hoeft de werkgever geen redelijke grond te hebben. Ook de opzegverboden zijn niet van toepassing tijdens de proeftijd. Volgens de kantonrechter is er geen reden om hier anders over te denken bij opzegging voordat de proeftijd is ingegaan. Wel kan opzegging voor of tijdens de proeftijd schending van het beginsel van goed werkgeverschap opleveren als de werkgever misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBMNE20183240, 6652480 UC EXPL 18-1524 CS/30362 | 07-08-2018

Ongeoorloofde afwezigheid reden voor ontslag

In beginsel kan een werkgever de arbeidsovereenkomst met een werknemer niet rechtsgeldig opzeggen zonder diens schriftelijke instemming. Uitzondering op deze regel is een ontslag op staande voet. Daarvoor moet een dringende reden bestaan. De werkgever dient een ontslag op staande voet onder opgave van de dringende reden onverwijld mee te delen aan de werknemer.

Naar het oordeel van de kantonrechter vormt het zonder toestemming van de werkgever op vakantie gaan tijdens re-integratie een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Het Burgerlijk Wetboek noemt als uitgangspunt dat de werkgever de tijdstippen van begin en einde van vakantie vaststelt volgens de wensen van de werknemer, tenzij er gewichtige redenen zijn om daarvan af te wijken. De werkgever moet die gewichtige redenen binnen twee weken nadat de werknemer zijn wensen schriftelijk heeft kenbaar gemaakt, schriftelijk aan de werknemer hebben meegedeeld. Doet de werkgever dat niet, dan is de vakantie vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer. In dit geval betrof het een werknemer die na 1,5 jaar ziekte weer benutbare mogelijkheden had en op korte termijn kon starten met passend werk. De afspraken daarover waren al gemaakt en vormden de reden voor de werkgever om het verzoek om vakantie van de werknemer af te wijzen.

Bij schending van de re-integratieverplichtingen door een werknemer staan de werkgever andere sanctiemiddelen dan ontslag op staande voet ten dienste, zoals het niet betalen van loon. Wanneer een werknemer passende arbeid weigert, leidt dat niet tot ontslag op staande voet. In dit geval was geen sprake van het weigeren van passende arbeid, maar van het ongeoorloofd afwezig zijn. Dat levert een dringende reden voor ontslag op, omdat de werkgever erop moet kunnen vertrouwen dat een werknemer zich houdt aan gemaakte afspraken. Dit geldt ook als de werknemer arbeidsongeschikt is.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBMNE20183343, 6883757 / ME VERZ 18-94 | 02-08-2018

Verruiming ontheffing ketenbepaling onderwijs

De zogenaamde ketenbepaling in het Burgerlijk Wetboek is bedoeld om draaideurconstructies met werknemers te voorkomen. De ketenbepaling regelt dat bij arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die elkaar met tussenpozen van maximaal zes maanden hebben opgevolgd en inclusief deze tussenpozen langer dan 24 maanden hebben geduurd, na het verstrijken van de periode van 24 maanden sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Ook wanneer meer dan drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van maximaal zes maanden geldt de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd.

In een collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling van een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan van de ketenbepaling worden afgeweken voor bepaalde functies. Die functies worden bij ministeriële regeling aangewezen in een bedrijfstak. De ketenbepaling kan op dit moment bij cao buiten toepassing worden verklaard voor onderwijsgevend en onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden of behandeltaken, voor zover het gaat om vervanging wegens onvoorzien ziekteverzuim voor maximaal 14 dagen. De minister van Sociale Zaken heeft de aanwijzing verruimd. De eisen dat de vervanging maximaal 14 dagen duurt, dat de vervanging plaatsvindt in de periode januari tot en met maart en dat het ziekteverzuim onvoorzien is, zijn vervallen voor het basisonderwijs en het speciaal onderwijs.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | besluit | Staatscourant 2018 nr. 39737 | 01-08-2018

Compensatieregeling transitievergoeding langdurige arbeidsongeschiktheid

De wet, die regelt dat het UWV bij beëindiging van een dienstbetrekking met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer aan de werkgever een compensatie voor de transitievergoeding betaalt, is in het Staatsblad geplaatst.

Werkgevers die voor compensatie van betaalde transitievergoeding in aanmerking komen, kunnen op grond van deze wet een verzoek indienen bij het UWV. Het bedrag van de compensatie is gelijk aan de betaalde transitievergoeding, vermeerderd met de kosten van genomen maatregelen ter voorkoming van werkloosheid of het bekorten van de periode daarvan en de kosten, die tijdens het dienstverband zijn gemaakt om de inzetbaarheid van de werknemer te verhogen. Dergelijke kosten mogen in mindering gebracht worden op de transitievergoeding. De compensatie wordt berekend alsof de arbeidsovereenkomst is geëindigd op de dag na het verstrijken van het tijdvak waarin de werkgever verplicht is tot loondoorbetaling. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal in een besluit nadere regels geven over de aanvraag en verstrekking van de compensatie voor de transitievergoeding.

De wet treedt op 1 januari 2020 in werking.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | wetswijziging | Staatsblad 2018 234, Kamerstuk 34 699 | 26-07-2018