De staatssecretaris van Financiën heeft bij de behandeling van het Belastingplan 2023 in de Eerste Kamer toegezegd om nog eens te kijken naar de mogelijkheid om de vrijgestelde vrijwilligersvergoeding te verhogen. Een onkostenvergoeding voor een vrijwilliger is vrijgesteld tot een bedrag van € 190 per maand en € 1.900 per jaar. Als een vrijwilliger meer kosten maakt, dan kunnen de hogere werkelijke kosten onbelast vergoed worden. De maximumbedragen van de vrijwilligersregeling worden jaarlijks geïndexeerd. De maxima voor 2024 stijgen daardoor naar € 2.100 per jaar en € 210 per maand. Een verdere verhoging van de bedragen van de vrijwilligersregeling acht het kabinet niet nodig.
All posts by jansen_kleton_claudia
Nota van wijziging Belastingplan 2024
De staatssecretaris van Financiën heeft een nota van wijziging op het Belastingplan 2024 ingediend bij de Tweede Kamer. De nota van wijziging heeft betrekking op de vaststelling van de forfaitaire rendementen in box 3 voor banktegoeden en schulden. Deze worden na afloop van een kalenderjaar vastgesteld om zo goed mogelijk aan te sluiten bij het werkelijk behaalde rendement. Voorlopige aanslagen, die worden opgelegd voordat deze rendementspercentages definitief zijn vastgesteld, berusten op afwijkende rendementspercentages. Voorgesteld wordt om bij voorlopige aanslagen uit te gaan van bij ministeriële regeling vast te stellen forfaitaire rendementspercentages voor banktegoeden en schulden over een afwijkende periode. Deze percentages worden als volgt vastgesteld:
- Voor banktegoeden wordt uitgegaan van de rente van de maand juli op deposito’s met een opzegtermijn van maximaal drie maanden.
- Voor schulden wordt uitgegaan van het rentepercentage van de maand juli over het totale uitstaande bedrag aan woninghypotheken van huishoudens.
Wijziging Staffelbesluit pensioenen
De staatssecretaris van Financiën heeft het Staffelbesluit pensioenen gewijzigd. Aan het besluit is een onderdeel toegevoegd in verband met de verlaging van de minimale leeftijd voor het verwerven van pensioenaanspraken per 1 januari 2024 van 21 jaar naar 18 jaar. Dat is een gevolg van de invoering van de Wet toekomst pensioenen. Door de verlaging van de minimale leeftijd moeten veel beschikbare premieregelingen worden aangepast. Dit kan op eenvoudige wijze door het premiepercentage voor de leeftijdsklasse 20 jaar tot en met 24 jaar ook te gebruiken voor werknemers van 18 en 19 jaar.
De staatssecretaris heeft onder voorwaarden regelingen met een premieovereenkomst, waarin voor werknemers van 18 of 19 jaar wordt uitgegaan van het premiepercentage voor de leeftijdsklasse van 20 jaar tot en met 24 jaar, aangewezen als pensioenregeling in de zin van de Wet LB. Het gewijzigde besluit treedt in werking op 1 januari 2024.
Proeftijd in opvolgende arbeidsovereenkomst
Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van langer dan zes maanden en korter dan twee jaar kan een proeftijd worden overeengekomen. Deze mag maximaal een maand bedragen. Op grond van de toepasselijke CAO kan in die gevallen een proeftijd van maximaal twee maanden overeengekomen worden. In een opvolgende arbeidsovereenkomst mag in beginsel geen proeftijd worden opgenomen, tenzij de nieuwe overeenkomst duidelijk andere vaardigheden of verantwoordelijkheden van de werknemer vraagt.
Een medewerkster van een kinderopvang werkte aanvankelijk als pedagogisch medewerker in opleiding. Zij volgde een opleiding via de beroepsbegeleidende leerweg. In die periode was sprake van een leer-werktraject onder supervisie van een praktijkbegeleider. Na het voltooien van de opleiding was de medewerkster zelfstandig werkzaam en had zij meer en andere verantwoordelijkheden. Naar het oordeel van de kantonrechter mocht in de laatste arbeidsovereenkomst een proeftijd worden overeengekomen. De werkgever kon tijdens de proeftijd de arbeidsovereenkomst per direct opzeggen. De kantonrechter heeft het verzoek om toekenning van een schadevergoeding wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn, een billijke vergoeding en een transitievergoeding afgewezen.
Werknemer gebonden aan opzegging arbeidsovereenkomst
Een werkgever mag er in beginsel op vertrouwen dat een verklaring van een werknemer overeenstemt met zijn wil. Of het vertrouwen van de werkgever gerechtvaardigd is, hangt af van de omstandigheden van het geval. In het geval van opzegging van het dienstverband door de werknemer is het vertrouwen van de werkgever alleen gerechtvaardigd als de opzegging blijkt uit een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer. Deze strenge maatstaf dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor hem kan hebben. De werkgever dient te onderzoeken of de werknemer daadwerkelijk wil opzeggen en heeft de verplichting om de werknemer over de gevolgen van de opzegging te informeren.
Hof Den Bosch kwam in een procedure tot het oordeel dat de wil en de verklaring van een werknemer op het moment van opzeggen overeenkwamen. Het vertrouwen van de werkgever, dat de werknemer wilde opzeggen, is gerechtvaardigd. De werknemer heeft de werkgever telefonisch meegedeeld dat hij om privéredenen per direct wilde stoppen met werken. De werkgever heeft de werknemer vervolgens uitgenodigd voor een gesprek, waarin de gevolgen van de opzegging zijn besproken. Er is een gespreksverslag opgemaakt, dat door werkgever en werknemer is ondertekend. In dat verslag staat vermeld dat de werknemer door zelf op te zeggen geen recht heeft op een WW-uitkering. De werknemer heeft zich naderhand gerealiseerd dat hij door zijn opzegging mogelijk geen uitkering zou krijgen. Volgens het hof doet dit besef niet af aan het feit dat hij bij het tekenen van het gespreksverslag wel degelijk wilde opzeggen. Voor het vertrouwen van de werkgever acht het hof van belang dat zich eerder eenzelfde situatie heeft voorgedaan met deze werknemer.
Het hof heeft de andersluidende uitspraak van de kantonrechter, waarin de werkgever is veroordeeld tot betaling van loon en van een transitievergoeding, vernietigd.
Voorstel Wet werken waar je wilt verworpen
De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel Wet werken waar je wilt verworpen. Dat voorstel gaf werknemers het recht om te bepalen waar zij hun werkzaamheden verrichten. Verder heeft de Eerste Kamer een motie aangenomen over hybride werken door grensarbeiders. In de motie wordt het kabinet verzocht zo snel mogelijk met Duitsland en België de fiscale knelpunten voor hybride werken door grensarbeiders op te lossen.
Geen uitzendbeding opgenomen in arbeidsovereenkomst
Een uitzendovereenkomst is een arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer door de werkgever ter beschikking wordt gesteld van een derde om arbeid te verrichten onder diens toezicht en leiding. In een uitzendovereenkomst kan een uitzendbeding worden opgenomen. Op grond daarvan eindigt de uitzendovereenkomst van rechtswege doordat de terbeschikkingstelling aan de opdrachtgever op diens verzoek eindigt. Vanwege het belang voor de rechtspositie van een werknemer moet het uitzendbeding schriftelijk worden vastgelegd. Op die manier is het de werknemer direct duidelijk waarvoor hij tekent.
Een procedure voor de rechtbank Gelderland betrof een uitzendovereenkomst zonder uitzendbeding. Volgens de werkgever was het niet nodig het uitzendbeding in de uitzendovereenkomst op te nemen vanwege de daarin opgenomen verwijzing naar de cao voor uitzendkrachten. In deze cao is bepaald dat uitzendovereenkomsten kunnen worden aangegaan met of zonder uitzendbeding. De kantonrechter heeft het beroep van de werkgever op de Wet algemeen verbindverklaring afgewezen. Volgens deze wet treden bij het ontbreken van bepalingen in de arbeidsovereenkomst de bepalingen van de cao daarvoor in de plaats. De arbeidsovereenkomst bevatte een opsomming van de wijze van opzeggen en/of beëindigen ervan. Er was derhalve geen sprake van het ontbreken van bepalingen waarvoor de bepalingen van de cao in de plaats treden.
De kantonrechter stelde vast dat het uitzendbeding noch expliciet, noch impliciet is overeengekomen. Anders dan de werkgever meende kon hij het dienstverband niet rechtsgeldig tussentijds beëindigen. De werkgever dient de werknemer loon te betalen tot het einde van de overeenkomst.
Tweede Kamer wil veel aanpassingen in Belastingplan 2024
Bij de Algemene Politieke Beschouwingen heeft de Tweede Kamer een groot aantal moties aangenomen met fiscale gevolgen. De Kamer heeft de volgende wensen geuit:
- De taakstelling voor belastingconstructies en fiscale regelingen moet worden gerealiseerd, waarmee de inkomstenbelasting voor 2024 niet wordt verhoogd.
- Het deskundigheidsvereiste voor toepassing van de 30%-regeling moet worden aangescherpt.
- De regering moet winstdeling van bedrijven aan werknemers stimuleren. In dat kader moet de regering onderzoeken welke fiscale en andere obstakels winstdeling aan werknemers belemmeren.
- De korting op accijns van benzine en diesel moet ook in 2024 gelden en de accijnzen worden eenmalig niet geïndexeerd. Daarnaast wil de Kamer dat de energiebelasting voor huishoudens wordt verlaagd met € 200 miljoen structureel. Deze voorstellen zouden gefinancierd moeten worden uit de incidentele en structurele middelen van de aanvullende post, uit meeropbrengsten in de aardgasbaten en uit het Nationaal Groeifonds.
- De regering moet zich inzetten om de financiële en fiscale voordelen voor het gebruik van fossiele brandstoffen in de lucht- en scheepvaart en de industrie af te schaffen.
- De vliegbelasting moet ook worden geheven van transferpassagiers en van privévliegtuigen. De uitbreiding van de vliegbelasting is bedoeld om de energiebelasting op aardgas voor huishoudens te verlagen.
- Het minimumloon moet met 1,7% extra worden verhoogd. De koppeling van de uitkeringen aan het netto minimumloon moet behouden worden. Verder moet het budget voor de kinderopvang worden verhoogd met € 425 miljoen, zodat de maximumuurprijs voor de kinderopvang en de buitenschoolse opvang kan aansluiten bij de werkelijke prijzen. De voorgestelde verlaging van het afbouwpunt van het kindgebonden budget voor paren met € 9.000 moet vervallen. Deze voorstellen zouden gefinancierd moeten worden door de inkoop van eigen aandelen te belasten als het uitkeren van dividend, de opbrengst van de bankenbelasting te verhogen met € 350 miljoen en een verhoging van de tarieven in box 2 en box 3 met 2%-punt.
Besluit gedifferentieerde premie Werkhervattingskas 2024 vastgesteld
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft het Besluit gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) 2024 vastgesteld.
De gedifferentieerde premie Whk is opgebouwd uit twee premiecomponenten: Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) voor alle dienstbetrekkingen en Ziektewet (ZW) voor flexibele dienstbetrekkingen. Voor iedere premiecomponent wordt een gemiddeld percentage vastgesteld. Voor 2024 is de gemiddelde premie voor de WGA 0,77% en voor de ZW 0,45%.
Op grond van het Besluit Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) stelt het UWV de parameters vast die dienen voor de berekening van de individuele premie WGA en de individuele premie ZW.
Het gemiddelde premieplichtige loon dient als basis voor het onderscheid tussen kleine, middelgrote en grote werkgevers. Het gemiddelde premieplichtige loon is vastgesteld op € 37.700. De grens tussen kleine en middelgrote werkgevers ligt bij 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon, dat is € 942.500. De grens tussen middelgrote en grote werkgevers ligt bij 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon of € 3.770.000.
Het besluit treedt in werking op 1 januari 2024.
Wetsvoorstel verzamelwet SZW 2024 ingediend bij de Tweede Kamer
De minister van SZW heeft het wetsvoorstel verzamelwet SZW 2024 ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel bevat wijzigingen op het gebied van het arbeidsrecht, de sociale zekerheid en in de structuur van de uitvoeringsorganisaties. Het gaat om zogeheten klein beleid, wat wil zeggen dat het wetsvoorstel geen substantiële beleidswijzigingen omvat. De meeste wijzigingen hebben geen financiële consequenties.
In de Werkloosheidswet (WW) is geregeld dat een verlies aan arbeidsuren van minder dan 5 uur niet leidt tot een recht op uitkering als dat verlies minder dan de helft van het totale aantal uren bedraagt. Bij de introductie van het begrip arbeidsuren in de WW is een fout gemaakt. Ten onrechte worden in de wetsbepaling de resterende arbeidsuren in plaats van de verloren uren vergeleken met het gemiddelde aantal arbeidsuren. Dit wordt nu hersteld.
In de Wet arbeid en zorg is geregeld dat bepaalde personen, zoals een dga, die niet voorkomen in de polisadministratie van het UWV een uitkering kunnen krijgen in verband met het aanvullend geboorteverlof en het betaald ouderschapsverlof. De uitkering bedraagt 70% van het minimumloon per maand. Daarbij wordt rekening gehouden met de arbeidsduur per week. Bij de berekening wordt uitgegaan van 40 uren per week. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof is opgenomen dat de norm van 40 uren zal worden gewijzigd in 36 uren bij de invoering van de Wet invoering minimumuurloon. Dat is per 1 januari 2024 het geval.
De Wet betaald ouderschapsverlof wijzigde abusievelijk niet de bepaling dat een werknemer, die arbeid buiten Nederland verricht, recht op ouderschapsverlof heeft, tenzij een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet. Het weigeren van verlof wegens zwaarwegend dienstbelang is niet toegestaan volgens een Europese richtlijn. Deze bepaling wordt daarom aangepast.
Op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie is het verplicht om een melding te doen van werknemers die worden gedetacheerd naar Nederland. De buitenlandse dienstverrichter moet een aantal gegevens in de melding verwerken. Een van die gegevens is de voor uitbetaling van het loon verantwoordelijke persoon. Het opvragen van dit gegeven is mogelijk een ongerechtvaardigde inbreuk op het vrij verkeer van diensten. Dit wordt daarom geschrapt uit de wet.
Op 1 januari 2024 treedt de Wet invoering minimumuurloon in werking. Deze wet regelt de invoering van een wettelijk minimumuurloon. Per die datum is in de Wet op het minimumloon opgenomen dat per gewerkt uur het minimumuurloon betaald dient te worden. Uitgaande van een overeengekomen vaste arbeidsduur per week mag voor de berekening van een vaste maandelijkse beloning worden uitgegaan van een gemiddeld aantal te werken uren per maand. Het gemiddelde aantal te werken uren per maand dient berekend te worden op basis van het feitelijke aantal werkbare dagen waarop de werknemer in dat kalenderjaar werkt. Over het gemiddelde aantal arbeidsuren per maand dient de werknemer minimaal het minimumuurloon te ontvangen. Het feitelijke aantal werkbare dagen per jaar is per werknemer te berekenen als sprake is van een vast arbeidspatroon. Als sprake is van een vaste overeengekomen arbeidsduur zonder vast arbeidspatroon, gaat de Arbeidsinspectie ervan uit dat een maand 4 1/3 week omvat. Met deze rekenfactor stelt de Arbeidsinspectie het aantal te werken uren per maand bij benadering vast, gegeven de vaste overeengekomen arbeidsduur per week voor die specifieke werknemer. Voor de werkgever geldt dat, nadat het kalenderjaar is beëindigd, alle door de werknemer gewerkte uren conform het minimumuurloon moeten zijn betaald.
Het komt voor dat de arbeidsduur niet wordt uitgedrukt in een aantal te werken uren per week maar per jaar. Bij een plus-min-urensysteem is het salaris per periode gelijk, maar het feitelijke aantal gewerkte uren niet. De door een werknemer in een periode meer gewerkte uren worden gecompenseerd in periodes waarin minder wordt gewerkt. Na de periode van afrekening wordt bekeken of de werknemer de urennorm heeft gehaald. Per abuis is de bestaande praktijk van een plus-min-urensysteem niet meegenomen in de Wet op het minimumloon. Dit wordt met het onderhavige wetsvoorstel hersteld.