All posts by jansen_kleton_claudia

Geen arbeidsovereenkomst met voormalig aandeelhoudster

Het Burgerlijk Wetboek definieert de arbeidsovereenkomst als een overeenkomst waarbij de werknemer zich verbindt in dienst van de werkgever tegen betaling van loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. “In dienst” betekent dat er een gezagsverhouding bestaat tussen de werkgever, die aanwijzingen kan geven over het werk, en de werknemer. De werkgever hoeft geen gebruik te maken van zijn aanwijzingsbevoegdheid. De inhoud van een overeenkomst moet voldoen aan de omschrijving van een arbeidsovereenkomst. Niet van belang is of partijen de bedoeling hadden een arbeidsovereenkomst aan te gaan.

De vraag in een procedure was of er een gezagsverhouding bestond tussen een voormalige medeaandeelhoudster en de vennootschap waarvoor de voormalige medeaandeelhoudster arbeid heeft verricht. De vennootschap betaalde nog steeds loon. De aandelen van de vennootschap waren in handen van de echtgenoot en twee zoons van de voormalige medeaandeelhoudster. Na een geschil tussen de aandeelhouders verrichtte de voormalige medeaandeelhoudster geen werkzaamheden meer. Volgens de rechtbank ontbrak de voor een dienstbetrekking vereiste gezagsverhouding. Al voor het ontstaan van het geschil tussen de aandeelhouders heeft de voormalige medeaandeelhoudster nauwelijks werkzaamheden verricht, verbleef zij langdurig in het buitenland en vulde zij haar werktijden en vakanties naar eigen inzicht in. Dat verhoudt zich niet met een gezagsverhouding.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLINLRBGEL2022463, 9544077 | 13-01-2022

Geen ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde verhouding

Op grond van de wet kan een werkgever de arbeidsovereenkomst opzeggen als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt.

Een werknemer maakte melding van door hem veronderstelde misstanden van enkele directe collega’s. De werkgever heeft naar aanleiding van de melding een onderzoek ingesteld en voor wat een van de collega’s betreft geconcludeerd dat de vermoedens ongegrond zijn. De werkrelatie tussen de werknemer en deze collega is door de melding onder druk komen te staan. Volgens de werkgever was verdere samenwerking niet mogelijk. De werkgever heeft daarom de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op basis van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft het ontbindingsverzoek afgewezen, omdat niet aannemelijk was geworden dat de verstoring van de verhouding duurzaam was. De werkgever is tegen de afwijzing van het verzoek in hoger beroep gegaan.

Ook het hof heeft het ontbindingsverzoek afgewezen. Volgens het hof heeft de werkgever te weinig gedaan om de werknemer binnen de organisatie te herplaatsen. De verstoring van de arbeidsrelatie was naar het oordeel van het hof meer te wijten aan de houding van de collega dan aan de werknemer die de melding van veronderstelde misstanden heeft gedaan. De werkgever heeft in het kader van zijn onderzoek de collega op non-actief gesteld en hem verteld van wie de melding afkomstig was. De werkgever heeft weinig concreet onderbouwd welke herplaatsingsinspanningen hij heeft ondernomen.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL2022466, 200.298.088 | 23-01-2022

Werknemer heeft niet opgezegd

Nadat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen een werkgever en een werknemer had ontbonden, tekende de werknemer hoger beroep aan. Volgens de kantonrechter hadden beide partijen verwijtbaar, maar niet ernstig verwijtbaar gehandeld. Het verzoek van de werknemer om toekenning van een billijke vergoeding is daarom afgewezen, net als de door de werkgever verzochte verklaring voor recht dat hij geen transitievergoeding verschuldigd was.

De procedure betrof een vermeende opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer. De werknemer stuurde naar aanleiding van een telefoongesprek met de werkgever een e-mail aan de werkgever. De werkgever reageerde op de e-mail met de mededeling dat hij het ontslag van de werknemer aanvaardde. De werknemer heeft vervolgens meerdere malen aangegeven dat hij geen ontslag heeft genomen. In hoger beroep legt het hof uit, dat vanwege de mogelijk aanzienlijke gevolgen van vrijwillig ontslag een werkgever niet te snel mag aannemen dat een verklaring van een werknemer is gericht op vrijwillige beëindiging van zijn dienstverband. De werkgever dient na te gaan of de werknemer daadwerkelijk wilde opzeggen. Dat betekent in dit geval dat ook als de werkgever uit het telefoongesprek heeft mogen opmaken dat de werknemer zijn arbeidsovereenkomst opzegde, hij daarop terug had moeten komen toen de werknemer direct daarna en herhaalde malen duidelijk aangaf geen ontslag te hebben genomen. Als de werkgever de arbeidsverhouding niet wilde of kon voortzetten, had hij op dat moment moeten uitwijken naar de geëigende procedures om tot een einde van het dienstverband te komen. Het hof merkte de handelwijze van de werkgever rond de vermeende ontslagname als ernstig verwijtbaar aan. Dat had tot gevolg dat de werkgever een billijke vergoeding aan de werknemer moest betalen.

Bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding hield het hof geen rekening met inkomensschade van de werknemer. De werknemer had voorafgaand aan het ontslag verwijtbaar gehandeld waardoor spanningen tussen werkgever en werknemer waren ontstaan, die naar verwachting op korte termijn tot een ontslagprocedure zouden hebben geleid.

Het hof is van oordeel dat een billijke vergoeding van € 10.000 bruto passend is in deze situatie.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL2022281, 200.296.862 | 16-01-2022

Steunpakket culturele sector

In aanvulling op het door het vorige kabinet beschikbaar gestelde steunpakket voor de culturele sector van € 195,1 miljoen is € 56,5 miljoen beschikbaar gesteld voor de periode van 1 februari tot en met 8 maart 2022. Het bedrag van de aanvulling kan worden verlaagd als er na 15 februari 2022 versoepelingen mogelijk zijn. De totaal beschikbare € 251,6 miljoen wordt als volgt verdeeld:

  • € 76,5 miljoen voor instellingen in de basisinfrastructuur, instellingen die subsidie ontvangen via de Erfgoedwet en instellingen met een meerjarige subsidie van de rijkscultuurfondsen.
  • € 30 miljoen voor verlenging van de directe steun aan makers.
  • € 8,6 miljoen voor een regeling via het Mondriaan Fonds ter ondersteuning van musea.
  • € 111,5 miljoen voor de suppletieregelingen voor theaters, (pop)podia en concertzalen bij het Fonds Podiumkunsten.
  • € 25 miljoen voor de voorzetting van de lening bij Cultuur+Ondernemen met een looptijd tot het einde van het tweede kwartaal van 2022.
  • Verlenging van de monumentenlening van het Nationaal Restauratiefonds tot het einde van het tweede kwartaal van 2022.

De aanvullende subsidie voor instellingen in de basisinfrastructuur wordt berekend volgens de uitgangspunten van eerdere steunpakketten en als volgt verstrekt:

  • De aanvullende subsidie dekt gedeeltelijk de gederfde eigen inkomsten en vormt een aanvulling op de reguliere subsidie.
  • De aanvullende subsidie wordt berekend op basis van 15% van de gemiddeld behaalde eigen inkomsten in de jaren 2018 en 2019. Voor regionale musea bestaat de ondersteuning uit 12,5% van de BIS-subsidie.
  • De aanvullende subsidie bedraagt maximaal twee maal het structurele subsidiebedrag dat de instelling heeft ontvangen in 2019.
  • In aanmerking komen instellingen die in 2019 minimaal 15% aan eigen inkomsten hadden.
  • Instellingen die geen of nauwelijks publieksactiviteiten uitvoeren zijn uitgesloten.
  • Festivals en biënnales ontvangen op basis van deze rekenregel een aanvullende subsidie.

Steun voor makers

De directe steun voor culturele professionals wordt als volgt verdeeld:

  • € 15 miljoen via de zes rijkscultuurfondsen voor regelingen voor werkbudgetten, beurzen en steun voor experimenteel onderzoek.
  • € 10 miljoen voor het Steunfonds Rechtensector om makers en uitvoerende kunstenaars uit de gehele creatieve en culturele sector financieel te ondersteunen.
  • € 3,5 miljoen voor het Abraham Tuschinski Fonds om de productie van Nederlandse bioscoopfilms te ondersteunen.
  • € 1,5 miljoen aan de Koninklijke Bibliotheek om rechthebbenden (auteurs, vertalers, illustratoren en uitgevers) te betalen vanwege de extra uitleningen van hun werken.

Compensatieregelingen bij het Fonds Podiumkunsten

Producenten van professionele live-voorstellingen en -concerten worden gecompenseerd voor gederfde inkomsten uit de kaartverkoop in de periode 28 november 2021 tot en met 31 januari 2022. Deze regeling zal op korte termijn open worden gesteld. Tot 85% van de kaarten voor deze activiteiten wordt opgekocht, ook als deze activiteiten door de coronamaatregelen zijn geannuleerd. Voor de periode van 1 februari tot en met 8 maart 2022 komt een nieuwe suppletieregeling.

Daarnaast maakt het Fonds Podiumkunsten een compensatieregeling voor podia en organisatoren die te maken kregen met de capaciteitsbeperking van 1.250 bezoekers in de periode 12 november tot 28 november 2021.

Steun aan musea

Via het Mondriaan Fonds wordt € 8,6 miljoen beschikbaar gesteld ter gedeeltelijke compensatie voor de verplichte sluiting vanaf 18 december 2021.

Bron: Overig | publicatie | 31280602 | 30-01-2022

Toch TVL voor zwangere ondernemers

Ondernemers, die in beide referentiekwartalen voor de TVL over het vierde kwartaal van 2021 met zwangerschaps- en/of bevallingsverlof waren, kunnen deze TVL toch aanvragen. De referentiekwartalen zijn het vierde kwartaal van 2019 en het eerste kwartaal van 2020. Deze groep ondernemers kan het derde kwartaal van 2020 gebruiken als referentieperiode. De betreffende ondernemers hebben tot 11 februari 2022, 17.00 uur de tijd om de TVL over het vierde kwartaal aan te vragen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland houdt aanvragen van deze groep ondernemers apart, totdat de Europese Commissie goedkeuring heeft verleend voor de hardheidsclausule die hun aanvraag mogelijk maakt.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | 30-01-2022

Aansprakelijkheid werkgever voor ongeval werknemer

De werkgever heeft een zorgplicht jegens zijn werknemers. Hij dient maatregelen te treffen om zoveel mogelijk te voorkomen dat een werknemer schade lijdt door de uitoefening van zijn werkzaamheden. De wettelijke regeling beoogt niet om de werknemer een absolute waarborg te bieden voor bescherming tegen gevaar. Welke maatregelen een werkgever dient te treffen hangt af van de omstandigheden. De werkgever dient daarbij rekening te houden met de ervaringsregel, dat het dagelijks verkeren van een werknemer in een bepaalde werksituatie tot een verminderde voorzichtigheid leidt. Het Arbeidsomstandighedenbesluit schrijft voor dat een werkgever bij het verrichten van werkzaamheden waarbij valgevaar bestaat zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aanbrengt of het gevaar beperkt door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen. Van valgevaar is volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit in elk geval sprake als de kans bestaat om 2,5 meter of meer te vallen. Het gebruik van ladders en trappen is beperkt tot omstandigheden waarin het gebruik van andere, veiligere arbeidsmiddelen niet gerechtvaardigd is vanwege het geringe risico en de korte gebruiksduur.

Hof Den Bosch leidt uit de omstandigheid dat een werkgever in de spuitcabine een trap of ladder heeft geplaatst af, dat het de werkgever bekend was dat een spuiter onder omstandigheden zijn of haar werk niet vanaf de werkvloer kon uitvoeren. Dat betekent dat het werken op hoogte onderdeel uitmaakte van de opgedragen werkzaamheden. Het gebruik van een middel om op hoogte te werken gaat in dit geval verder dan wat als incidenteel huis-, tuin- en/of keukengebruik kan worden beschouwd. Dat betekent dat een werkgever het risico in het leven roept dat een werknemer door omstandigheden een ongeval overkomt dat samenhangt met het werken op hoogte, hetzij door een misstap, hetzij door een andere omstandigheid. Dat voor het uitvoeren van de werkzaamheden een hoogteniveau van niet meer dan 50 cm hoefde te worden overbrugd doet daaraan volgens het hof niet af.

De omvang van een risico is te bepalen door de kans op een ongeval te vermenigvuldigen met de schade als gevolg daarvan. Bij een kleine kans en een naar verwachting beperkte schade is het risico gering. Ook bij het werken op een hoogte tot 50 cm is echter de kans op een ongeval en daardoor te lijden schade niet uitgesloten.

De werkgever is volgens het hof aansprakelijk voor de letselschade die een werknemer heeft geleden door een val van de trap in de spuitcabine. Volgens het hof had de werkgever kunnen zorgen voor langere haken om de te spuiten objecten aan op te hangen dan de gebruikte haken. Het risico had op eenvoudige wijze voorkomen kunnen worden. De werkgever heeft nagelaten om specifieke maatregelen te treffen of instructies te geven om ervan verzekerd te zijn dat de te bewerken objecten op de juiste hoogte zouden worden aangeleverd.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE2022164, 200.266.923/01 | 24-02-2022

NOW-6

De minister van SZW heeft in een brief aan de Tweede Kamer de parameters van de NOW-6 nader bekendgemaakt. Zoals eerder meegedeeld komt de NOW-6 sterk overeen met de NOW-5. De omzetverliesdrempel blijft 20%, het vergoedingspercentage 85 en de maximale omzetverliesgrens waarmee rekening wordt gehouden is opgehoogd van 80 naar 90%. Het maximaal te vergoeden loon van een werknemer bedraagt tweemaal het maximale dagloon. Het omzetverlies wordt berekend door de omzet van het eerste kwartaal van 2022 te vergelijken met een kwart van de omzet van 2019. Voor ondernemers die zijn gestart na 1 januari 2019, maar uiterlijk op 1 oktober 2021, geldt een afwijkende referentieperiode. Ook in het geval van overnames geldt een afwijkende referentieperiode. De referentiemaand voor de loonsom in de NOW-6 is oktober 2021.

Het percentage waarmee de loonsom mag dalen zonder gevolgen voor de subsidie, de zogenaamde loonsomvrijstelling, verandert niet in de NOW-6 ten opzichte van de NOW-5 en blijft 15%.

Het UWV heeft de polisadministratie per 1 januari 2022 veranderd. Dit heeft gevolgen voor de definitie van de loonsom die wordt gebruikt om de hoogte van de NOW-subsidie te bepalen. Door de veranderingen valt de loonsom hoger uit. De forfaitaire opslag wordt daarom verlaagd van 40 naar 30%.

Ondernemers, die gebruik willen maken van de NOW-6, dienen uiterlijk 1 oktober 2021 te zijn gestart. De NOW-6 is verder nagenoeg gelijk aan de NOW-5. Het aanvraagloket voor de NOW-6 wordt opengesteld van 14 februari tot en met 13 april 2022.

De minister maakt melding van een wijziging die wordt aangebracht in de NOW-2 t/m 5 en zal worden verwerkt in de NOW-6. Zuivere aandelentransacties, waarbij het bedrijf hetzelfde blijft, maar enkel een andere aandeelhouder krijgt, vallen niet onder de in het Burgerlijk Wetboek bedoelde overgang van een onderneming, waarnaar in de NOW-regelingen wordt verwezen. Dat betekent dat wanneer een bedrijf door een zuivere aandelentransactie een bedrijf heeft overgenomen, geen gebruik kan worden gemaakt van de startersmethodiek voor de referentieomzetberekening. Door de wijziging in de regeling is dat straks wel mogelijk.

Voor de NOW-1 wordt per geval beoordeeld of er nadelige gevolgen zijn die onevenredig uitpakken en of het in bepaalde gevallen mogelijk is de startersregeling toe te passen.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2022-0000026245 | 25-01-2022

Uitstel voor betaling van belasting verlengd tot en met 31 maart

De bijzondere regeling voor uitstel van betaling van belastingen voor ondernemers is verlengd tot en met 31 maart 2022. De regeling zou op 31 januari 2022 aflopen. Door de verlenging sluit de regeling aan bij de duur van andere maatregelen uit het coronasteunpakket. Lopend uitstel wordt automatisch verlengd. Ondernemers, die nog geen gebruik maken van de regeling of die hun openstaande schulden hebben afgelost, kunnen tot en met 31 maart 2022 uitstel van betaling aanvragen. Het uitstel geldt voor belastingen waarvan de uiterste betaaldatum voor 1 april 2022 ligt.

Bron: Ministerie van Financiƫn | publicatie | 27-01-2022

Aanvraagperiode TVL vierde kwartaal verlengd

Op 18 december 2021 is de TVL voor het vierde kwartaal van 2021 opengesteld. In verband met de daarna in werking getreden aanvullende maatregelen ter bestrijding van COVID-19 is de omzetverliesdrempel voor het vierde kwartaal verlaagd van 30 naar 20%. De aangepaste regeling is inmiddels door de Europese Commissie goedgekeurd en gepubliceerd in de Staatscourant.

Om ondernemers met een omzetverlies van 20 tot 30% ten opzichte van de referentieperiode de kans te geven een aanvraag voor subsidie voor het vierde kwartaal van 2021 in te dienen, is de aanvraagperiode met twee weken verlengd tot en met 11 februari 2022.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | besluit | WJZ/ 21322505, Staatscourant 2022, Nr. 2965 | 25-01-2022

Boetebeding in detacheringsovereenkomst

Volgens het Burgerlijk Wetboek mag de werkgever alleen een boete stellen op de overtreding van  voorschriften van de arbeidsovereenkomst als de voorschriften op de overtreding waarvan de boete is gesteld en het bedrag van de boete in de arbeidsovereenkomst zijn vermeld. De boete mag niet ten goede komen aan de werkgever of aan degene aan wie de werkgever de bevoegdheid heeft verleend om aan werknemers een boete op te leggen. Binnen een week mag aan een werknemer geen hoger bedrag aan boetes worden opgelegd dan zijn loon voor een halve dag werk. Afwijking hiervan is toegestaan als het in geld vastgestelde loon meer bedraagt dan het voor de werknemer geldende minimumloon.

Een werkgever vorderde een boete van € 92.500 van een vroegere werknemer. De kantonrechter stelde vast dat de boete in dit geval ten goede kwam aan de werkgever en dat de boete hoger was dan een half dagloon per week. Tegen deze vaststelling is in hoger beroep niet geklaagd. Hof Den Bosch nam daarom als uitgangspunt dat het boetebeding niet voldoet aan de vereisten van het Burgerlijk Wetboek en dus in beginsel nietig is. De vraag was of het loon van de werknemer meer bedroeg dan het wettelijk minimumloon. De werknemer was werkzaam op basis van een detacheringsovereenkomst voor 24 uur per week. Het wettelijk minimumloon wordt niet per uur vastgesteld, maar per maand, per week en per dag. Bij gebreke aan een wettelijke vastlegging van het minimum uurloon dient het minimum uurloon te worden herleid uit het minimum weekloon. Gebruikelijke arbeidsduurbedingen voor een full time dienstverband zijn 40 uur per week, 38 uur per week of 36 uur per week. Wat de bij de werkgever gebruikelijke arbeidsduur was, viel alleen te herleiden uit de loonspecificaties die de werknemer heeft ontvangen. Daarop stonden bedragen aan minimumloon vermeld, op basis waarvan de overeengekomen 24 uren zijn verloond.

Volgens het hof brengt een redelijke uitleg van de detacheringsovereenkomst mee dat de werknemer zou worden betaald conform het geldend wettelijk minimumloon. De werkgever heeft niet bewezen dat de uitzondering op de wettelijke boetebepaling van toepassing is. Het hof heeft de vordering van de werkgever afgewezen.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE202226, 200.267.509/01 | 10-01-2022