All posts by jansen_kleton_claudia

Uitbetaling vergoeding bij einde dienstverband netto of bruto?

In verband met het eindigen van een arbeidsovereenkomst sloten partijen een vaststellingsovereenkomst. Onderdeel van deze overeenkomst was een vergoeding ter compensatie van het verlaten van de dienstwoning, de te maken verhuis- en inrichtingskosten en toekomstige huurlasten. Deze vergoeding zou volgens een in de overeenkomst opgenomen fiscale clausule netto worden uitbetaald als dat fiscaal mogelijk was en niet kostenverhogend zou zijn voor de werkgever. De werkgever heeft de vergoeding betaald onder inhouding van loonbelasting. De werknemer vorderde bij de kantonrechter betaling van de ingehouden loonbelasting. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen. De werkgever heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter.

Volgens het Haviltexcriterium moet bij de uitleg van een overeenkomst niet enkel worden gekeken naar de taalkundige betekenis van de tekst, maar ook naar hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en wat zij redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. Het gaat er uiteindelijk om welke verwachtingen partijen op grond van de omstandigheden van het geval over en weer mochten hebben. Ten aanzien van de fiscale clausule van de vaststellingsovereenkomst zijn partijen niet overeengekomen hoe moet worden vastgesteld of aan de daarin genoemde vereisten is voldaan. De werkgever heeft serieus onderzocht of de betaling netto kon plaatsvinden. Volgens de werkgever was dat niet het geval. De werkgever verwees naar de ingewonnen adviezen van de belastingadviseur en van de accountant. Tot een maximum van € 7.750, verhoogd met de gemaakte kosten van de verhuizing van de inboedel, was de vergoeding belastingvrij. Het meerdere was belast. Hof Den Haag heeft in hoger beroep geoordeeld dat niet is voldaan aan de voorwaarden om de gehele vergoeding netto uit te keren. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2022506, 200.285.789/01 | 11-04-2022

Dienstbetrekking voor timmerlieden die werkten voor houthandel

Een arbeidsverhouding is een privaatrechtelijke dienstbetrekking wanneer is voldaan aan drie in het Burgerlijk Wetboek opgenomen vereisten. Het gaat om de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid gedurende een zekere tijd, de aanwezigheid van een gezagsverhouding en de verplichting tot het betalen van loon. Bij de beoordeling van een arbeidsverhouding is niet van belang of partijen al dan niet de bedoeling hadden een arbeidsovereenkomst te sluiten. Bepalend is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst.

De vraag in een procedure was of er een gezagsverhouding bestond tussen een houthandel en vier timmerlieden die door de houthandel geproduceerde tuinhuisjes plaatsten bij klanten van de houthandel. Volgens de houthandel ontbrak een gezagsverhouding. De timmerlieden hadden de vrijheid om een opdracht aan te nemen of om een opdracht van een andere opdrachtgever aan te nemen. De timmerlieden bepaalden zelf hun werktijden. De timmerlieden verrichtten de opdracht slechts op basis van een bouwtekening. De houthandel betaalde de timmerlieden per opdracht.

De rechtbank was van oordeel dat tussen de houthandel en de timmerlieden een gezagsverhouding bestond. Volgens de rechtbank had de houthandel een instructiebevoegdheid, aangezien de houthandel met de klant overeenkwam wanneer de opdracht moest worden uitgevoerd en de opdracht voor de timmerlieden inroosterde. Ook de lange periode dat de timmerlieden voor de houthandel werkten en de gemaakte uren duidden op een gezagsverhouding. De werkzaamheden van de timmerlieden vormden een kernactiviteit van de houthandel en waren ingebed in de onderneming, wat ook wijst op de aanwezigheid van een gezagsverhouding. De rechtbank vond aannemelijk dat de timmerlieden enige mate van vrijheid hadden om te bepalen hoeveel dagen zij werkten en hoeveel opdrachten zij aannamen. Alles afwegende oordeelde de rechtbank dat sprake was van een arbeidsovereenkomst.

De houthandel was inhoudingsplichtig voor de loonbelasting. De hoogte van de aan de houthandel opgelegde naheffingsaanslag was niet in geschil. Het beroep van belanghebbende is in zoverre ongegrond. Hetgeen belanghebbende verder nog heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.

Uit feiten en omstandigheden die de inspecteur heeft aangevoerd, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het aan grove schuld van de houthandel te wijten was dat geen loonheffingen zijn afgedragen. De inspecteur heeft een vergrijpboete aan de houthandel opgelegd. Gelet op de slechte financiële toestand van de houthandel heeft de rechtbank de vergrijpboete verminderd tot nihil.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20221794, BRE 19/6656 | 06-04-2022

Denk aan de verplichte RI&E

De Arbowet bepaalt dat de werkgever moet zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers en verplicht de werkgever om een beleid te voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. De werkgever moet het arbeidsomstandighedenbeleid regelmatig toetsen aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan en zo nodig de op dat beleid gebaseerde maatregelen aanpassen. Onderdeel van het arbeidsomstandighedenbeleid is een inventarisatie en evaluatie van de risico's die voor de werknemers aan de arbeid zijn verbonden. De werkgever moet deze risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) schriftelijk vastleggen. De RI&E moet naast een beschrijving van de gevaren ook de risicobeperkende maatregelen bevatten die de werkgever neemt. De RI&E is een dynamisch geheel, dat wil zeggen dat deze wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden daartoe aanleiding geven.

Een voorbeeld van een omstandigheid die noopt tot aanpassing van de RI&E is de invoering van hybride of thuiswerken.

RI&E

Voor het opstellen van de RI&E zijn instrumenten ontwikkeld door brancheorganisaties. Deze zijn afgestemd op veel voorkomende risico’s in de betreffende branche. Als alternatief kan gebruik gemaakt worden van het algemene mkb RI&E-instrument. Werkgevers, die voor in totaal niet meer dan 40 uur per week arbeid laten verrichten, kunnen gebruik maken van een verkorte versie van de RI&E, de checklist gezondheidsrisico’s. De werkgever moet de RI&E laten toetsen door een gecertificeerde persoon of arbodienst. De verplichte toetsing geldt niet voor de werkgever die niet meer dan 25 werknemers in dienst heeft, mits hij gebruik gemaakt heeft van een goedgekeurd RI&E-instrument.

Controle

De Inspectie SZW controleert op naleving van de Arbowetgeving. Onderdeel van die controle is de aanwezigheid van een RI&E met het bijbehorende plan van aanpak. Het ontbreken daarvan of het niet op orde hebben van de RI&E is een overtreding die kan worden beboet. De hoogte van de boete is afhankelijk van de grootte van het bedrijf. Het normbedrag voor het ontbreken van een RI&E is € 3.000. De op te leggen boete is een percentage van het normbedrag. Dat begint bij 10% voor werkgevers met 1 tot 4 werknemers en loopt op tot 100% bij 500 of meer werknemers.

Bron: Overig | publicatie | 27-04-2022

Belastingheffing over nabetaling pensioen in jaar van ontvangst

Loon wordt in fiscale zin geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop het is ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend geworden of vorderbaar en inbaar geworden.

In een procedure over een nabetaling van een invaliditeitspensioen stond vast, dat het pensioen over de jaren 2001 tot en met 2017 is ontvangen in 2018. De ontvangst in het jaar 2018 heeft tot gevolg dat het pensioen als loon in dat jaar belastbaar is geworden, tenzij de belanghebbende aannemelijk maakt dat zich een eerder genietingsmoment heeft voorgedaan. Omdat het pensioenfonds niet eerder dan in 2018 heeft erkend dat de belanghebbende recht had op pensioen, was het pensioen vóór 2018 niet inbaar.

Hof Den Bosch had begrip voor het feit dat de belanghebbende het volledig belasten van het invaliditeitspensioen in 2018 onredelijk en onbillijk vond, omdat hij daardoor zwaarder is belast dan wanneer hij de uitkering van jaar tot jaar zou hebben ontvangen. De middelingsregeling kan de gevolgen daarvan slechts gedeeltelijk wegnemen. Het hof mag wetgeving niet toetsen op haar innerlijke waarde of billijkheid. Voor zover de belanghebbende een beroep wil doen op de hardheidsclausule van de Algemene wet inzake rijksbelastingen moet hij zich richten tot de minister van Financiën.

Het hof heeft het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20221116, 21/00969 | 05-04-2022

Wetsvoorstel aanpassing belastingheffing aandelenopties

Onderdeel van het Belastingplan 2022 was het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten. De behandeling van dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer is op verzoek van de staatssecretaris van Financiën aangehouden vanwege twijfels ten aanzien van de uitvoeringslasten en de generieke toepassing van de aandelenoptieregeling. Er is onderzoek gedaan naar mogelijkheden om zowel de uitvoeringslasten als de generieke toepassing van de regeling te beperken. Op basis van de uitkomst van dit onderzoek heeft de staatssecretaris besloten het wetsvoorstel inhoudelijk niet aan te passen. Wel wordt de datum van inwerkingtreding verschoven naar 1 januari 2023. De staatssecretaris verzoekt de Kamer het wetsvoorstel verder in behandeling te nemen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2022-0000105700 | 03-04-2022

Mogelijk langere terugbetaaltermijn voor belastingschulden

De Tweede Kamer heeft in een motie de regering gevraagd om meerdere scenario’s op te stellen voor langere betaaltermijnen voor belastingschulden dan de huidige vijf jaar. De staatssecretaris van Financiën heeft eerder aangegeven geen voorstander te zijn van het generiek verlengen van de terugbetaaltermijn. Toch lijkt het hem verstandig om een aantal scenario’s uit te werken voor bedrijven die in de problemen zouden kunnen komen door de aflossing van hun belastingschulden.

Het ministerie van Financiën is een internetconsultatie gestart naar mogelijke knelpunten bij het aflossen van belastingschulden en om beleidsopties in beeld te brengen. De reacties uit deze consultatie worden voor de zomer naar de Kamer gestuurd. De in de motie gevraagde scenario’s kunnen onderdeel zijn van het commentaar van het kabinet bij de resultaten van de consultatie.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000120840 | 11-04-2022

Kamervragen regeldruk verenigingen

De minister van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over de regeldruk voor verenigingen. Door de regeldruk worden vrijwilligers, die verenigingen vaak draaiende houden, geconfronteerd met extra taken en wordt het lastiger om vrijwilligers te werven. De regeldruk ontstaat onder meer door vereisten in vergunningen of de AVG.

Volgens de minister is regelgeving op het gebied van bestuur en toezicht, veiligheid en privacy van belang om misbruik van verenigingen tegen te gaan. Het kabinet heeft maatregelen genomen die het eenvoudiger maken om vrijwilligers te vinden en te binden, zoals de regeling WW en vrijwilligerswerk, de regeling Gratis Verklaring omtrent gedrag (VOG) voor vrijwilligers en de verhoging van de onbelaste vrijwilligersvergoeding.

De belangrijkste wijzingen in de regelgeving waarmee verenigingen te maken hebben zijn de invoering van het UBO-register, de btw-verplichting voor denksporten, de AVG en de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR).

De btw-vrijstelling voor denksporten is per 1 januari 2022 vervallen. Dit is het gevolg van een arrest van het Hof van Justitie EU over de toepassing van de vrijstelling voor sportbeoefening. Voor deze vrijstelling is vereist dat de activiteit een niet te verwaarlozen lichamelijke component omvat. Bij denksporten is dat niet het geval. Denksportverenigingen met een omzet die lager is van € 20.000 kunnen gebruik maken van de btw-vrijstelling voor kleine ondernemers. Een groot deel van deze verenigingen doet dat.

De WBTR is op 1 juli 2021 in werking getreden en voorziet in maatregelen om de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen te verbeteren. Verenigingen en stichtingen hoeven hun statuten alleen aan te passen als daarin bepaalde regels ontbreken. Dat hoeft niet eerder te gebeuren dan bij een statutenwijziging om een andere reden. Volgens de minister legt de WBTR geen extra administratieve last op verenigingen en stichtingen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000110441 | 10-04-2022