All posts by jansen_kleton_claudia

Transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden

Op 1 augustus 2022 is de Wet implementatie EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in werking getreden. Met deze wet zijn Europese regels over de transparantie van arbeidsvoorwaarden omgezet in Nederlandse wetgeving.

In de kern zijn de regels over arbeidsvoorwaarden op vier onderdelen aangepast. Zo mag in de arbeidsvoorwaarden voortaan alleen een nevenwerkzaamhedenbeding worden opgenomen als daarvoor een geldige reden is. De kosten van voor werknemers verplichte opleidingen zijn voor rekening van de werkgever. Verder krijgen werknemers het recht om de werkgever te vragen om een meer voorspelbaar arbeidspatroon. Tot slot komt er een uitgebreidere informatieverstrekkingsplicht aan de werknemer.

Nevenwerkzaamheden alleen weigeren als er een goede reden is

In arbeidsovereenkomsten staat vaak een nevenwerkzaamhedenbeding. Dat houdt in dat de werkgever probeert te voorkomen dat een werknemer, naast zijn dienstverband andere werkzaamheden of activiteiten verricht. Dit was niet wettelijk geregeld. De nieuwe wet bepaalt dat een nevenwerkzaamheden alleen mogen worden verboden als de werkgever daar een geldige reden voor heeft. Redenen kunnen zijn dat vertrouwelijke informatie (over het bedrijf) moet worden beschermd, belangenconflicten worden voorkomen of dat de gezondheid en veiligheid van medewerkers worden gewaarborgd. Hierbij kan worden gedacht aan het overschrijden van de maximale arbeidstijd door het verrichten van nevenwerkzaamheden. De werkgever moet de afwijzing van de verzoek van een werknemer om nevenwerkzaamheden te verrichten motiveren. Een absoluut verbod op nevenwerkzaamheden is niet langer toegestaan.

Studiekosten voor rekening van de werkgever

Een studiekostenbeding regelt wie de studiekosten van de werknemer betaalt. Voor opleidingen die verplicht zijn (op grond van de wet of een cao), is zo’n beding niet meer mogelijk. Die kosten zijn altijd voor rekening van de werkgever. De kosten mogen niet worden verrekend met het loon. Moet de werknemer deze toch betalen, dan kan hij ze terugvorderen. De werknemer moet de opleiding ook onder werktijd kunnen volgen. Dat betekent dat het loon tijdens de studie wordt doorbetaald – opleidingstijd is arbeidstijd. Verplichte opleidingen zijn opleidingen op het gebied van veiligheid en arbeidsvoorwaarden, maar ook die voor het bijhouden van de vakbekwaamheid. Voor niet-verplichte opleidingen mag het studiekostenbeding wel nog worden gebruikt.

Werknemer krijgt recht op voorspelbaar arbeidspatroon

Wanneer is sprake van een onvoorspelbaar werkpatroon? Als de werkgever in overwegende mate de werktijden bepaalt, zoals bij een nuluren- of oproepovereenkomst. Een wisselend rooster is niet onvoorspelbaar. De nieuwe wet schrijft voor dat de werkgever een referentieperiode (dagen en uren) moet afspreken waarbinnen de werknemer kan worden opgeroepen. Is er geen referentiekader of wordt de werknemer opgeroepen buiten dit kader, dan mag de werknemer de oproep naast zich neerleggen.

Een werknemer, die een half jaar in dienst is, kan één keer per jaar een verzoek indienen bij de werkgever voor een meer voorspelbaar arbeidspatroon. Als daarvoor mogelijkheden zijn, moet de werkgever met het verzoek instemmen. Als de werkgever het verzoek afwijst, moet hij dat gemotiveerd doen en schriftelijk aan de werknemer meedelen. De werkgever moet altijd tijdig op het verzoek van de werknemer reageren. Als een werkgever met meer dan tien mensen in dienst niet binnen een maand reageert, wordt het werk aangepast zoals de werknemer had gevraagd. Werkgevers met minder dan tien werknemers hebben hier drie maanden de tijd voor.

Wanneer een werknemer op voorspelbare tijdstippen werkt, moet de werkgever de duur van de normale arbeidstijd per week of dag aan de werknemer laten weten. Dat geldt ook voor regelingen voor overwerk en de vergoedingen daarvoor en voor regelingen over het ruilen van diensten of het krijgen van een ander rooster.

Is het werkpatroon onvoorspelbaar, dan moet de werkgever de werknemers informeren over de dagen en uren waarop zij kunnen worden verplicht om te werken, de minimale termijn voorafgaand aan de oproeping en het aantal zeker betaalde uren.

Informatieverplichting aan werknemers uitgebreid

Tot slot moet de werkgever de werknemers binnen een week nadat hun dienstverband is begonnen, informatie verstrekken over de normale werk- en rusttijden. Na een maand moeten werknemers informatie krijgen over het opleidingsbeleid en de procedures bij ontslag, zoals de opzegtermijn. Dit alles moet schriftelijk worden medegedeeld. De werkgever kan die informatie opnemen in een arbeidsovereenkomst, cao of een reglement. Voldoet een werkgever niet tijdig aan deze informatieverplichting, dan kan hij aansprakelijk zijn als de werknemer daardoor schade lijdt.

De in de nieuwe wet opgenomen regelingen zijn direct ingegaan. Dit betekent dat bestaande nevenwerkzaamheden- en studiekostenbedingen, die in strijd met deze wet zijn, niet meer gelden.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetswijziging | 31-07-2022

Ontslag op staande voet

De werkgever heeft de mogelijkheid de arbeidsovereenkomst van een werknemer onverwijld op te zeggen wegens een dringende reden. Die reden moet onverwijld aan de werknemer worden meegedeeld. Als dringende reden worden beschouwd omstandigheden die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevraagd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De bewijslast rust op de werkgever.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft het verzoek om vernietiging van een gegeven ontslag op staande voet afgewezen. Het ontslag is gegeven wegens grensoverschrijdend gedrag en seksuele intimidatie van een collega. Volgens het hof is voldoende aannemelijk dat het verweten gedrag heeft plaatsgevonden. De werknemer heeft gehandeld in strijd met beleid van de werkgever op het gebied van ongewenste omgangsvormen. Dat beleid is duidelijk en toegankelijk en op actieve wijze onder de aandacht gebracht van het personeel. Het hof neemt daarnaast in aanmerking dat de werknemer eerder na een schorsing van een week een formele waarschuwing heeft gekregen in verband met grensoverschrijdend gedrag. De werkgever heeft de werknemer destijds een laatste formele waarschuwing gegeven en aangekondigd dat bij een volgend voorval ontslag zal volgen.

Het hof begrijpt dat de gevolgen van het ontslag op staande voet voor de werknemer zeer groot zijn, maar zijn gedragingen waren dusdanig ernstig dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd is.

Vanwege het ernstig verwijtbaar handelen heeft de werknemer geen recht op de transitievergoeding. Het beroep op de redelijkheid en billijkheid brengt het hof niet tot een ander oordeel.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20225205, 200.302.385 | 20-06-2022

Uitkering uit reisverzekering werkgever vrije verstrekking?

Tot het loon voor de loonbelasting behoort alles wat uit een dienstbetrekking wordt genoten, inclusief vergoedingen en verstrekkingen in het kader van de dienstbetrekking. Onder dienstbetrekking wordt ook verstaan een vroegere dienstbetrekking.

De werkgever kan vergoedingen en verstrekkingen aanwijzen als eindheffingsbestanddelen. Voor als eindheffingsbestanddeel aangewezen vergoedingen en verstrekkingen ter zake van tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking geldt een gerichte vrijstelling, waardoor deze onbelast zijn.

Een werkgever had voor zijn personeel een reisverzekering gesloten. Een werknemer overleed in 2013 tijdens een dienstreis als gevolg van een incident tijdens die dienstreis. De jaarlijkse premie voor deze verzekering bedroeg € 500. De nabestaande ontving in 2017 een uitkering uit de reisverzekering van € 266.250 bruto. De vraag was of op deze uitkering terecht loonbelasting is ingehouden. Dat is afhankelijk van het antwoord op de vraag of de premie voor de reisverzekering als een vrije verstrekking volgens de oude wettelijke regeling of als een gerichte vrijstelling kan worden aangemerkt. Is het antwoord op deze vraag bevestigend, dan is de uitkering onbelast.

In 2013 was het nog mogelijk om op vergoedingen en verstrekkingen niet de werkkostenregeling toe te passen, maar de oude systematiek. Volgens de oude regeling behoren vrije verstrekkingen niet tot het loon. Onder de werkkostenregeling kunnen bepaalde verstrekkingen ter zake van tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking vallen onder een gerichte vrijstelling. De rechtbank was van oordeel dat de nabestaande niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkgever in 2013 met toepassing van de overgangsregeling de oude regeling hanteerde en ging uit van toepassing van de werkkostenregeling.

De rechtbank deelde de opvatting van de nabestaande dat de verstrekking van de verzekering een verstrekking vormt ter zake van tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking. Gezien de hoogte van de premie overtrof de verstrekking van de verzekering niet in belangrijke mate hetgeen gebruikelijk is. Aannemelijk was dat de verzekering naar haar aard deel uitmaakte van de arbeidsvoorwaarden. De betaalde premie voor de verzekering is niet in de loonheffing betrokken. Volgens het sinds 2020 gevoerde beleid van de Belastingdienst wordt ervan uitgegaan dat verstrekkingen als gerichte vrijstelling en daarmee als eindheffingsloon zijn aangewezen wanneer de werkgever voldoet aan de voorwaarden en grensbedragen voor de betreffende gerichte vrijstelling. De rechtbank vond aannemelijk dat in 2013 sprake was van een gerichte vrijstelling.

Volgens de rechtbank vormt de overlijdensuitkering in 2017 geen loon. Dat de verzekeraar daarop loonheffingen heeft ingehouden vindt de rechtbank niet van belang. Niet is uitgesloten namelijk dat de verzekeraar niet op de hoogte was van de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20223319, AWB 21/2591 | 29-06-2022

Door werkzaamheden in buitenland niet verzekerd voor AOW

In een procedure voor de Centrale Raad van Beroep was in geschil of iemand in de periode van 6 juli 1982 tot en met 31 december 1997 verzekerd is geweest voor de AOW. In die periode woonde de betrokkene in Nederland en heeft hij in ieder geval in Duitsland werkzaamheden als zelfstandige verricht. De vaststelling van welke wetgeving op het gebied van de sociale zekerheid van toepassing is, werd destijds geregeld in de Europese verordening Vo 1408/71. Volgens die verordening is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing, ook als hij in een andere lidstaat woont. Een zelfstandige die een deel van zijn werkzaamheden uitvoert in de woonstaat viel onder de wetgeving van het woonland.

Volgens de Centrale Raad van Beroep is niet gebleken dat de betrokkene in de betreffende periode ook in Nederland als zelfstandige heeft gewerkt. De Sociale Verzekeringsbank heeft zich mogen baseren op de “Opgaven ten behoeve van de beperkte registratie” van de Belastingdienst en hoefde geen nader onderzoek te doen. De Sociale Verzekeringsbank heeft op grond van de verordening Vo 1408/71 terecht uitsluitend de Duitse socialezekerheidswetgeving van toepassing geacht. Dat betekent dat de betrokkene in de betreffende periode niet verzekerd was voor de AOW.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB20221451, 21/3346 AOW | 23-06-2022

Loonheffing verschuldigd over tekengeld

Uit vaste jurisprudentie volgt dat tekengeld, dat wordt betaald bij de ondertekening van een arbeidscontract, loon vormt in de zin van de Wet LB 1964. Op grond van de Wet IB 2001 geldt dit ook voor het loon dat een buitenlands belastingplichtige ontvangt ter zake van het in Nederland verrichten of hebben verricht van arbeid. Volgens de betreffende wetsbepaling is ook sprake van het vervullen van een dienstbetrekking in Nederland, wanneer uit de arbeidsovereenkomst volgt dat de arbeid in Nederland zal worden verricht. Daaraan doet volgens de Hoge Raad niet af dat de arbeid nog niet is aangevangen. Aan de toerekening van tekengeld aan in Nederland te verrichten werkzaamheden staat niet in de weg dat het tekengeld al vóór aanvang van de werkzaamheden in Nederland vorderbaar en inbaar is geworden.

Het door een Belgische betaaldvoetbalorganisatie (BVO) aan een in België wonende voetballer betaalde tekengeld is in de Nederlandse loonheffingen betrokken. De voetballer was van 21 juli 2010 tot 31 juli 2010 tijdens een trainingsstage op proef bij een Nederlandse BVO en is vervolgens aan de Nederlandse BVO uitgeleend voor de resterende maanden van het voetbalseizoen. Op 30 juli 2010 hebben de Belgische BVO en de voetballer het lopende contract opengebroken. Onderdeel van de nieuwe overeenkomst was een eenmalig tekengeld van € 350.000 netto, dat uiterlijk op 30 juli 2010 vorderbaar en tevens inbaar is geworden. Op 2 augustus 2010 is een addendum bij de nieuwe spelersovereenkomst ondertekend in verband met de terbeschikkingstelling van de voetballer aan de Nederlandse BVO.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat op 30 juli 2010 al zo goed als zeker was dat de voetballer gedurende de rest van het voetbalseizoen 2010/2011 zou worden uitgeleend aan de Nederlandse BVO. Volgens het hof vormde het eenmalige tekengeld loon voor werkzaamheden die de voetballer gedurende het voetbalseizoen 2010/2011 moest verrichten. Dat betekent dat Nederland op grond van het belastingverdrag met België heffingsbevoegd is over 11/12de deel van het eenmalige tekengeld. De Belgische BVO is als inhoudingsplichtige daarover loonbelasting verschuldigd. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221041, 21/02654 | 07-07-2022

Onvoldoende re-integratie-inspanningen

In een procedure voor de Centrale Raad van Beroep was in geschil of het UWV bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van een werkgever verplicht is om een verzekeringsarts in te schakelen. Daarnaast was in geschil of, door geen verzekeringsarts in te schakelen, sprake is van een onzorgvuldig voorbereid besluit.

Met de Werkwijzer probeert het UWV aan werkgevers duidelijkheid te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht. De beoordeling van het re-integratieverslag wordt volgens de Werkwijzer uitgevoerd door een arbeidsdeskundige. Die toetst of de werkgever voldoende re-integratieactiviteiten heeft ondernomen. De verzekeringsarts wordt volgens de Werkwijzer pas ingeschakeld wanneer er medische vragen of onduidelijkheden zijn. Inschakeling van de verzekeringsarts is verplicht als:

  • de bedrijfsarts een medische urenbeperking heeft gesteld;
  • de bedrijfsarts perioden heeft vastgesteld waarin geen of beperkte re-integratiemogelijkheden bestonden; of
  • de bedrijfsarts mogelijk een re-integratiebelemmerend advies aan de werkgever heeft gegeven.

De Centrale Raad van Beroep is van oordeel dat het UWV terecht de verzekeringsarts niet heeft ingeschakeld ondanks een door de bedrijfsarts gestelde medische urenbeperking. Die urenbeperking heeft niet geleid tot medische vragen of onduidelijkheden over de belastbaarheid van de werkneemster. De arbeidsdeskundige is uitgegaan van de door de bedrijfsarts vastgestelde functionele mogelijkheden van de werkneemster, waaronder een urenbeperking van 4 uur per werkdag en 20 uur per week. Daarvan uitgaande heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat er door de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. Die conclusie is als zodanig door de werkgever ook niet bestreden.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB20221403, 20/2738 WIA | 22-06-2022

Uiterste moment aanwending oudedagsverplichting voor lijfrente

Bij de invoering van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen, is in de Wet op de loonbelasting de mogelijkheid opgenomen om een aanspraak op oudedagsverplichting aan te wenden voor de verkrijging van een lijfrente, een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht.

De staatssecretaris van Financiën heeft, vooruitlopend op een voorgenomen wetswijziging, een besluit met een goedkeuring voor het uiterste moment waarop een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting kan worden aangewend ter verkrijging van een lijfrente. De Wet IB 2001 schrijft voor dat de termijnen van een lijfrente, waarvan de koopsom of premie aftrekbaar is, uiterlijk ingaan in het jaar waarin de belastingplichtige aan wie de lijfrente wordt uitgekeerd vijf jaar ouder is dan de AOW-leeftijd. Dat betekent dat een lijfrente uiterlijk dan moet zijn aangekocht. De goedkeuring houdt in dat dit niet geldt wanneer een oudedagsverplichting wordt aangewend voor de aankoop van een lijfrente. De voorgenomen wetswijziging krijgt terugwerkende kracht tot 1 april 2017.

Bron: Ministerie van Financiƫn | besluit | nr. 2022-13302, Staatscourant 2022, Nr. 17162 | 03-07-2022

Conclusie A-G: dienstbetrekking voor bezorgers Deliveroo

De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad heeft conclusie genomen in een procedure over de vraag of de maaltijdbezorgers van Deliveroo werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. Eerder in de procedure hebben de rechtbank en het gerechtshof die vraag bevestigend beantwoord. De A-G deelt deze opvatting en is van mening dat het arrest van het hof in stand kan blijven.

Bij de beantwoording van de vraag of de maaltijdbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben, draait het vooral om de invulling van het gezagscriterium. De A-G meent dat het gezagscriterium niet draait om de instructiebevoegdheid van de werkgever, maar om de positie die het werk organisatorisch inneemt in de onderneming. Als de werkzaamheden een wezenlijk onderdeel vormen van de bedrijfsvoering van de werkgever, is veelal aan het gezagscriterium voldaan. Deze benadering sluit volgens de A-G aan bij het wettelijke criterium of het werk wordt verricht in dienst van een ander.

Of werk een wezenlijk onderdeel van de organisatie van de werkverschaffer vormt, kan worden beoordeeld aan de hand van de volgende vragen:

  1. Is sprake van het verrichten van kernactiviteiten?
  2. Hebben de werkzaamheden een structureel karakter?
  3. Wat is het organisatorisch kader waarbinnen de werkzaamheden worden verricht?

Er is geen sprake van een arbeidsovereenkomst als de werker als zelfstandig ondernemer kan worden beschouwd. In dat geval is het werk niet organisatorisch ingebed in de onderneming van de werkverschaffer. De A-G wijst erop dat hiervoor moet worden gekeken naar de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden.

De A-G wijst er op dat de in de contracten met Deliveroo opgenomen bepaling dat de maaltijdbezorger vrij is om zich te laten vervangen, niet in de weg staat aan de kwalificatie als arbeidsovereenkomst. Dat geldt ook voor de contractuele vrijheid van de bezorger om te werken wanneer hij dat wil.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2022578, 21/02090 | 16-06-2022

Wetsvoorstel hersteloperatie toeslagen

De staatssecretaris van Financiën heeft het voorstel Wet hersteloperatie toeslagen aangeboden aan de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel omvat de bestaande regeling, die gedupeerden recht geeft op een eerste uitkering van € 30.000 en hulp bij de aanpak van schulden. In het wetsvoorstel zijn ook nieuwe regelingen opgenomen, zoals de kindregeling. Deze geeft kinderen van gedupeerde ouders recht op een financiële vergoeding. Het streven is om al aan een deel van de gedupeerde kinderen voor het einde van dit jaar een bedrag uit te keren.

Naar verwachting kan de uitvoering van de in het wetsvoorstel opgenomen regeling voor gedupeerden van huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget in april 2023 van start gaan.

Bron: Ministerie van Financiƫn | wetsvoorstel | 27-06-2022