Bij de aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet WIA beoordeelt het UWV of voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. Is dat niet het geval, dan verlengt het UWV het tijdvak van loondoorbetaling met maximaal 52 weken. Deze loonsanctie geeft de werkgever de mogelijkheid om de tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen te herstellen. Ten aanzien van de re-integratie-inspanningen heeft de werkgever een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting.
Het UWV legde aan een werkgever een loonsanctie op, omdat de re-integratie-inspanningen als onvoldoende werden aangemerkt. Na bezwaar van de werkgever is de loonsanctie komen te vervallen. Aan de werkneemster is een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
De werkneemster heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het besluit van het UWV om de loonsanctie te laten vervallen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard omdat de werkneemster niet in staat was haar functie volledig te vervullen. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zou het aanbieden van eenvoudige deeltaken van de functie niet leiden tot een bevredigend re-integratieresultaat, omdat de werkneemster daarmee niet minimaal 65% van de oorspronkelijke loonwaarde zou kunnen verdienen. De rechtbank was van oordeel dat het UWV terecht het standpunt heeft ingenomen dat er geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar dat er geen re-integratiekansen in het eerste spoor zijn gemist. Een tekortkoming in het tweede spoor is in eerste instantie niet aan de loonsanctie ten grondslag gelegd en kan daarom volgens de rechtbank niet worden gebruikt als grondslag voor het handhaven daarvan.
De Centrale Raad van Beroep is met de rechtbank van oordeel, dat uit de stukken van het geding voldoende steun blijkt voor het standpunt van het UWV dat de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen in het eerste spoor heeft verricht.
De Centrale Raad van Beroep merkt op, dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft erkend dat er tekortkomingen in het tweede spoor waren, die aanleiding hadden moeten geven tot het opleggen van een loonsanctie. Deze tekortkomingen konden niet aan het alsnog opleggen of handhaven van de loonsanctie ten grondslag worden gelegd, omdat het UWV de werkgever daarvan niet voor het einde van de wachttijd op de hoogte had gesteld. De tekortkomingen in het tweede spoor kunnen volgens de Centrale Raad van Beroep worden betrokken in een verzoek om schadevergoeding van de werkneemster aan het UWV wegens het onrechtmatig niet opleggen van een loonsanctie aan de werkgever.
Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB2022420, 21/526 WIA | 15-11-2022