All posts by jansen_kleton_claudia

Geen recht op WW

De Werkloosheidswet (WW) omschrijft een werknemer als de natuurlijke persoon, die jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in een privaat- of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Een werknemer in de zin van de WW heeft bij werkloosheid recht op een WW-uitkering. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als is voldaan aan de volgende criteria:

  • er is een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid;
  • er is een verplichting tot het betalen van loon, en;
  • tussen partijen bestaat een gezagsverhouding.

Bij de vraag of aan deze criteria is voldaan, zijn alle omstandigheden van het geval van belang.

Een zoon, die op grond van een zorgovereenkomst zorg heeft verleend aan zijn moeder, claimde na haar overlijden een WW-uitkering. Voor zijn werkzaamheden werd hij betaald uit het persoonsgebonden budget dat aan zijn moeder was toegekend. Volgens het UWV was vanwege het ontbreken van een gezagsverhouding geen sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Het UWV weigerde de zoon daarom een WW-uitkering toe te kennen.

De rechtbank stelde voorop dat ook tussen ouder en kind sprake kan zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een gezagsverhouding, is van belang of de zoon aan een zeker gezag van zijn moeder was onderworpen en of zijn moeder bevoegd was om hem opdrachten en instructies te geven en controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van zijn werk. Volgens de rechtbank blijkt uit de zorgovereenkomst onvoldoende van gezag, nu daarin essentiële afspraken ontbraken over werktijden, overuren, ziekteverzuim, het afdragen van premies, reiskosten en vakantiedagen. Ook de feitelijke uitvoering van de zorgtaken biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat sprake was van gezag. Moeder leed aan vergevorderde dementie. Haar zoon was gemachtigd om haar (financiële) zaken waar te nemen. Alleen al om die reden kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn geweest van gezaghebbende controle door de moeder op de voortgang en resultaten van de verrichte zorgtaken. Van een gezagsverhouding was volgens de rechtbank geen sprake. De zoon heeft geen recht op een WW-uitkering.

Bron: Rechtbank Midden-Nederland | jurisprudentie | ECLINLRBMNE20223545, UTR 21/5183 | 01-09-2022

Voortgangsbrief werken met of als zelfstandige(n)

De ministers van SZW en van EZK en de staatssecretaris van Financiën hebben een uitgebreide  voortgangsbrief over het werken met zelfstandigen en als zelfstandige naar de Tweede Kamer gestuurd.

Het kabinet erkent het belang van zelfstandig ondernemerschap voor de economie. Tegelijkertijd is er een groep werkenden, die niet voldoende beschermd is tegen inkomensschokken door werkverlies en ziekte. De groei van de groep zelfstandigen heeft gevolgen voor het stelsel van sociale zekerheid. Het kabinet wil ter voorkoming van oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden de financiële verschillen tussen werkenden in loondienst en zelfstandigen verkleinen. In dat kader is de zelfstandigenaftrek verlaagd en is toevoeging aan de oudedagsreserve voor ondernemers niet meer mogelijk. In de brief wordt voortgang gemeld over de invoering van een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp’ers.

De wettelijke norm om werknemers van zelfstandigen te onderscheiden is een open norm, die door rechterlijke uitspraken is ingevuld. Het kabinet wil de in de jurisprudentie gehanteerde regels overzichtelijk bijeenbrengen in de wet. Deze regels kenmerken zich door drie hoofdelementen:

  1. Is er materieel gezag tussen opdrachtgever en uitvoerende?
  2. Is het werk organisatorisch ingebed in de organisatie van de opdrachtgever?
  3. Is sprake van zelfstandig ondernemerschap binnen een arbeidsrelatie?

De drie hoofdelementen worden de komende tijd nader uitgewerkt. Het streven is om voor de zomer van 2023 een conceptwetsvoorstel voor internetconsultatie open te stellen. Begin 2024 moet dan een uitgewerkt wetsvoorstel bij de Tweede Kamer worden ingediend.

Er wordt gewerkt aan het invoeren van een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst, dat is gekoppeld aan het gehanteerde uurtarief. Dit rechtsvermoeden is erop gericht om de positie van werkenden met minder onderhandelingsmacht te versterken. Als een werkende zich beroept op een werkgever-werknemerrelatie moet de opdrachtgever bewijzen dat hij geen werkgever is.

Het kabinet wil uiterlijk op 1 januari 2025 het bestaande handhavingsmoratorium volledig opheffen.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2022-0000292130 | 15-12-2022

Nieuwe opzet aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie gevaarlijke stoffen

Bij de wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) is de regelgeving over de aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie herzien. De minister van SZW heeft de Arbeidsomstandighedenregeling gewijzigd in verband met een nieuwe opzet van de aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie inzake risico’s zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. De regeling werkt een aantal nieuwe artikelen van het Arbobesluit uit. Deze artikelen bevatten voorschriften voor de voorkoming en beperking van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. In deze regeling worden ter uitwerking van het Arbobesluit – met bijbehorende bijlagen – voorschriften gegeven inzake:

  • procedures voor de risico-inventarisatie en -evaluatie;
  • scenariobeschrijvingen;
  • onderdelen van het veiligheidsbeheerssysteem; en
  • intern noodplan.

Verder is in deze regeling de lijst met gevaarlijke stoffen opgenomen met bijbehorende drempelwaarden.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 2022-0000224898, Staatscourant 2022 nr. 34933 | 27-12-2022

Opgave van aan derden uitbetaalde bedragen

De wijze van aanleveren van gegevens over aan derden uitbetaalde bedragen aan de Belastingdienst is gewijzigd. Het gaat om uitbetalingen voor werkzaamheden of diensten aan personen die niet bij de uitbetaler in dienst zijn en die geen ondernemer zijn. Voor het aanleveren van gegevens is van belang of de uitbetaler al dan niet inhoudingsplichtig is. Wie een loonheffingennummer heeft, is een inhoudingsplichtige uitbetaler. Wie geen loonheffingennummer heeft, is een niet-inhoudingsplichtige uitbetaler.

Een inhoudingsplichtige uitbetaler moet de volgende gegevens aanleveren:

  • persoonsgegevens, zijnde naam, adres, geboortedatum en burgerservicenummer (BSN) van de betrokkenen; en
  • de uitbetaalde bedragen.

Een niet-inhoudingsplichtige uitbetaler mag het BSN niet registreren en hoeft dit dus niet aan te leveren.

De gegevens over 2022 moeten vóór 1 februari 2023 bij de Belastingdienst worden aangeleverd. Dat kan via het gegevensportaal van de Belastingdienst of via Digipoort. Aanleveren via het gegevensportaal kan op drie manieren:

  • met een webformulier;
  • met het sjabloon Uitbetaalde Bedragen aan Derden (een spreadsheet);
  • met speciale software.

Aanleveren via Digipoort kan alleen via daartoe geschikte software.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 28-12-2022

Wijziging bedragen en percentages sociale verzekeringen

De minister van SZW heeft een regeling gepubliceerd in verband met de wijziging van diverse bedragen en percentages voor 2023.

In het Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is de hoogte van de maximale transitievergoeding aangepast aan de stijging van de contractlonen. De maximale transitievergoeding is verhoogd van € 86.000 naar € 89.000.

De uurloongrenzen voor het lage-inkomensvoordeel van de Wet tegemoetkomingen loondomein zijn aangepast aan de stijging van het wettelijk minimumloon per 1 januari. Voor 2023 gelden de volgende uurloongrenzen:

Uurloongrens bedrag
 100% WML  € 12,04
 125% WML  € 15,06
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2022-0000269574, Staatscourant 2022 nr. 35085 | 28-12-2022

Wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen door de Tweede Kamer

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen aangenomen. Het wetsvoorstel vloeit voort uit het in 2019 gesloten pensioenakkoord en ziet op pensioenregelingen in het kader van een loopbaan als werknemer of zelfstandige. De opbouw van pensioen gaat voortaan via een premieregeling, waarmee deelnemers een persoonlijk pensioenvermogen vormen. Bestaande pensioenafspraken moeten worden overgezet naar de nieuwe regeling. De fiscale wetgeving wordt aangepast aan het nieuwe stelsel en aan de overgang van oud naar nieuw.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel is een groot aantal amendementen ingediend. Voorafgaand aan de stemming over het wetsvoorstel heeft de Kamer over de amendementen gestemd. Aangenomen amendementen betreffen onder meer:

  • de tussentijdse waardeoverdracht;
  • de verlaging van de startleeftijd naar 18 jaar;
  • het afschaffen van de wachttijd;
  • het handhaven van het uniform pensioenoverzicht (UPO);
  • een permanente geschilleninstantie;
  • de beleggingsvrijheid en bijbehorende zorgplichten van de premie-overeenkomst;
  • voortzetting van de dekking voor het nabestaandenpensioen;
  • een minimale termijn van 15 jaar bij vrijwillige voortzetting.

Als gevolg van door de Kamer ingediende amendementen heeft de regering een aantal aanpassingen van het wetsvoorstel voorgesteld. Daarnaast zijn enkele vergissingen hersteld. Een van de wijzigingen betreft het vervangen van het woord “vermogen” door “kapitaal” op een aantal plaatsen. Voor de aanspraak in de flexibele premieovereenkomst wordt het woord kapitaal gebruikt. Bij de vierde nota van wijziging was deze vervanging al in andere onderdelen van het wetsvoorstel doorgevoerd.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2022-0000296251 | 20-12-2022

Tarieven en heffingskortingen 2023

De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2023 als volgt.

tariefschijf

inkomen op jaarbasis

belasting en premies volksverzekeringen, jonger dan AOW-leeftijd

idem, AOW-leeftijd en ouder

 1a

 € 0 t/m € 37.149

 36,93%

 19,03%

 1b

 € 37.149 t/m € 73.031

 36,93%

 36,93%

 2

 € 73.031 of meer

 49,5%

 49,5%

Voor mensen, die geboren zijn voor 1 januari 1946, geldt een hogere grens van schijf 1a van € 38.703.

Het tarief in de eerste schijf bevat een premiecomponent. Tot de AOW-leeftijd bestaat deze uit 17,9% AOW, 0,1% Anw en 9,65% Wlz. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de AOW-premie. In 2023 bedraagt de AOW-leeftijd 66 jaar en tien maanden.

Heffingskortingen

De algemene heffingskorting bedraagt maximaal € 3.070 en wordt boven een verzamelinkomen (het totaal van de inkomens in de boxen 1, 2 en 3) van € 22.660 afgebouwd tot nihil. De afbouw bedraagt 6,095% van het inkomen boven € 22.660. Voor mensen, die de AOW-leeftijd hebben bereikt, bedraagt de algemene heffingskorting maximaal € 1.583 en bedraagt de afbouw 3,141%. Vanaf een inkomen van € 73.031 is de algemene heffingskorting nihil.

De arbeidskorting bedraagt maximaal € 5.052 voor mensen die jonger zijn dan de AOW-leeftijd. Voor mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt bedraagt de arbeidskorting maximaal € 2.604. De arbeidskorting wordt afgebouwd tot nihil vanaf een arbeidsinkomen van € 37.691. De afbouw bedraagt 6,51% van het arbeidsinkomen boven € 37.691. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,355%. De arbeidskorting bedraagt nihil bij een inkomen vanaf € 115.295.

De inkomensafhankelijke combinatiekorting kent geen basisbedrag. De korting start bij een arbeidsinkomen van € 5.547 en loopt op met 11,45% van het meerdere inkomen tot een maximum van € 2.694 bij een inkomen van € 29.075 of hoger.

De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 820.

De ouderenkorting geldt voor AOW-gerechtigden. De ouderenkorting bedraagt € 1.835 tot een inkomen van € 40.888. Boven dat inkomen daalt de ouderenkorting met 15% van het meerdere tot nihil bij een inkomen van € 53.122. De alleenstaande-ouderenkorting bedraagt € 478.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 02-01-2023

Wijziging fiscale behandeling optierechten

De wettelijke regeling van de behandeling van optierechten op aandelen in de loonbelasting is per 1 januari 2023 gewijzigd.

Volgens de oude regeling werden aandelenoptierechten in de loonsfeer belast op het moment waarop zij werden uitgeoefend, dus op het moment waarop de optierechten werden omgezet in aandelen. De nieuwe regeling verschuift de belastingheffing in beginsel naar het moment waarop de bij uitoefening van het aandelenoptierecht verkregen aandelen verhandelbaar zijn. Op dat moment mag verwacht worden dat voldoende liquide middelen voorhanden zijn om de verschuldigde belasting te kunnen betalen. Niet in alle gevallen zal bij uitoefening van het optierecht sprake zijn van een gebrek aan liquiditeiten. Daarom heeft een werknemer onder voorwaarden de keuze voor belastingheffing bij de uitoefening van het aandelenoptierecht, ondanks dat de verkregen aandelen niet onmiddellijk verhandelbaar zijn.

Als de bij uitoefening verkregen aandelen direct verhandelbaar zijn, wordt de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op het moment van verkrijging als loon belast. Als de bij uitoefening verkregen aandelen niet direct verhandelbaar zijn, wordt als loon in aanmerking genomen de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op het moment van verhandelbaar worden.

Als een werknemer de verkregen aandelen niet mag vervreemden door een contractuele beperking, wordt het heffingsmoment tot maximaal vijf jaar na de beursgang van de vennootschap of na de uitoefening van het aandelenoptierecht uitgesteld. De verkregen aandelen worden dan geacht verhandelbaar te zijn geworden en in de heffing betrokken voor de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op dat moment. Eventuele voordelen uit de aandelen, die worden genoten voordat het aandelenoptierecht in de belastingheffing is betrokken, worden mede gerekend tot het loon ter zake van het aandelenoptierecht.

Er wordt een delegatiegrondslag ingevoerd om in specifieke situaties nadere regels te kunnen stellen met betrekking tot het niet, deels of geheel verhandelbaar worden van verkregen aandelen.

Sinds 1 januari 2018 gold een fiscale tegemoetkoming voor optierechten van start-ups met een S&O-startersverklaring. Onder voorwaarden en tot een bepaald maximum werd slechts 75% van het genoten loon ter zake van een aandelenoptierecht in aanmerking genomen. In de praktijk is gebleken dat deze regeling onvoldoende doeltreffend is. Deze tegemoetkoming is per 1 januari 2023 vervallen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetswijziging | Staatsblad 2022, 539 | 26-12-2022

Belastingplan 2023 aangenomen door Eerste Kamer

De Eerste Kamer heeft op 20 december 2022 het wetsvoorstel Belastingplan 2023 aangenomen. Belangrijkste maatregelen in deze wet zijn:

  • De afschaffing van de doelmatigheidsmarge in de gebruikelijkloonregeling. Dat houdt in dat het loon van een werknemer, op wie de regeling van toepassing is, voortaan ten minste gelijk dient te zijn aan het loon dat in de meest vergelijkbare dienstbetrekking wordt verdiend door iemand zonder een aanmerkelijk belang.
  • De structurele verhoging van de vrije ruimte in de werkkostenregeling naar 1,92% van de fiscale loonsom van de onderneming tot een bedrag van € 400.000. Voor het jaar januari 2023 geldt een extra verhoogde vrije ruimte van 3% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom. Binnen de vrije ruimte kunnen werkgevers aangewezen vergoedingen en verstrekkingen onbelast doen aan hun werknemers.
  • De aftrek van periodieke giften aan algemeen nut beogende instellingen is beperkt tot een bedrag van € 250.000 per jaar. De beperking van de aftrek geldt met terugwerkende kracht tot 4 oktober 2022 om 16.00 uur.
Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | Staatsblad 2022, 532 | 19-12-2022

Verplichte CO2-registratie mobiliteit

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat werkgevers met 100 werknemers of meer een norm opgelegd krijgen om hun zakelijke en woon-werkverkeer schoner te maken. In plaats van een individuele norm komt er een collectief plafond met als doel een besparing van 1 megaton CO2-uitstoot. De betreffende werkgevers moeten de komende jaren gegevens aanleveren over de mobiliteit van hun personeel. Het gaat naast het woon-werkverkeer om alle zakelijke ritten waarvoor een werknemer een financiële vergoeding ontvangt of waarvoor aan de werknemer een vervoermiddel ter beschikking is gesteld. De gegevens betreffen aantallen reizigerskilometers, gebruikte vervoermiddelen en brandstoftypes.

Als op basis van de aangeleverde gegevens blijkt dat de CO2-uitstoot voldoende afneemt, dan is een individuele norm per bedrijf niet nodig. Neemt de uitstoot niet genoeg af, dan komt die norm er alsnog.

Ter bescherming van de privacy van werknemers mogen werkgevers alleen de totalen van de hele organisatie rapporteren. Voor de rapportage en de berekening van de uitstoot komt een digitaal platform beschikbaar via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).

De verplichte rapportage gaat vermoedelijk op 1 juli 2023 in.

Bron: Overig | publicatie | IENW/BSK-2022/75237 | 18-04-2022