In de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, dat de bestuursrechter op verzoek en onder voorwaarden een onherroepelijk geworden uitspraak kan herzien. Voor herziening is vereist dat zich voor de uitspraak feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die bij de verzoeker niet bekend waren en die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. Door deze voorwaarden komt de bestuursrechter niet snel aan herziening van een uitspraak toe.
Hof Den Haag heeft een verzoek om herziening van een uitspraak ingewilligd, ondanks dat niet aan de voorwaarden was voldaan. De uitspraak heeft betrekking op de verzekerings- en premieplicht voor de Nederlandse volksverzekeringen van een Rijnvarende in de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 november 2011. Geruime tijd nadat het hof uitspraak heeft gedaan, heeft de SVB de Rijnvarende meegedeeld dat hij in die periode in Luxemburg verzekerd was voor de sociale zekerheid. Dat heeft tot gevolg dat de Rijnvarende in die periode niet langer verzekerd en ook niet premieplichtig is voor de Nederlandse volksverzekeringen. Luxemburg en Nederland hebben daarover een overeenkomst gesloten na de datum waarop het hof uitspraak heeft gedaan.
De reden dat het hof toch tot herziening is overgegaan is dat de SVB een verzoek tot het sluiten van een overeenkomst met een andere EU-lidstaat pas in behandeling neemt als de verzekerings- en de premieplicht onherroepelijk vaststaan. Daarom kon de Rijvarende pas na de uitspraak van het hof en het daaropvolgende arrest van de Hoge Raad de SVB vragen om een overlegprocedure met Luxemburg te starten.
Vogens jurisprudentie van de Hoge Raad moeten de Belastingdienst en de belastingrechter zich houden aan een besluit van de SVB over de verzekerings- en premieplicht, ook als dit besluit nog niet onherroepelijk vaststaat. Letterlijke toepassing van de herzieningsregeling van de Algemene wet bestuursrecht zou in dit geval tot gevolg hebben dat de belastingrechter zich niet kan houden aan een besluit van de SVB, omdat het niet mogelijk is om de uitspraak over de premieheffing te herzien. Omdat de overlegprocedure met een lidstaat pas kan starten nadat de rechtsgang betreffende de sociale verzekeringsplicht en de premieheffing volksverzekeringen is doorlopen, zal een verzoek om ambtshalve vermindering veelal niet binnen de termijn van vijf jaar na het einde van het belastingjaar kunnen worden gedaan.
Het hof heeft zijn eerdere uitspraak herzien voor zover deze betrekking heeft op de verzekerings- en premieplicht voor de volksverzekeringen over de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 november 2011.
Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2023803, BK-22/00518 BK-22/00519 | 01-05-2023