Inzet van een procedure voor de kantonrechter was de vraag of sprake was van opzegging van een voor bepaalde duur aangegane stageovereenkomst of van aanzegging van niet-verlenging van de overeenkomst. De stageovereenkomst betrof de arbeidsovereenkomst van een advocaat-stagiair voor een periode van 36 maanden. Gedurende deze periode was de advocaat-stagiair arbeidsongeschikt geworden. De kantonrechter was van oordeel dat de werkgever in een brief aan de werknemer had meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2018 van rechtswege zou eindigen en dat de werkgever niet van plan deze daarna voort te zetten. De werkgever had daarmee voldaan aan de wettelijke verplichting om de werknemer tijdig te informeren over het al dan niet verlengen van de arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd. De aanzegging was op tijd gedaan, zodat de werknemer geen recht had op een aanzegvergoeding. Opzegging van de arbeidsovereenkomst was niet nodig. De kantonrechter had geen reden om aan te nemen dat partijen bij het vastleggen van de stageovereenkomst de bedoeling hadden om de gebruikelijke stageduur van 36 maanden te verlengen met een periode van eventueel optredende tussentijdse arbeidsongeschiktheid.
Nu van opzegging door de werkgever geen sprake was, had de werknemer geen recht op een transitievergoeding of een andere vergoeding.