Een arbeidsovereenkomst kan eindigen door het overlijden van de werknemer, op een overeengekomen tijdstip of na verloop van een zekere tijd of door opzegging.
Een cao bevatte de bepaling dat de arbeidsovereenkomst van een medewerker van rechtswege eindigt op de dag waarop de medewerker de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. De cao bepaalde dat een medewerker het verzoek kan doen om na de AOW-gerechtigde leeftijd door te werken. Volgens de cao kan de werkgever een dergelijk verzoek alleen afwijzen als het bedrijfsbelang zich tegen voortzetting van de arbeidsovereenkomst verzet. Een werknemer, wiens verzoek om na de AOW-gerechtigde leeftijd door te mogen werken was afgewezen, vorderde toelating tot het werk bij de kantonrechter. De werknemer wilde doorwerken tot het bereiken van de latere pensioengerechtigde leeftijd. De geschillencommissie van de werkgever had na de eerste afwijzing van het verzoek een positief advies gegeven om de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De werkgever negeerde dat advies.
De kantonrechter wees de vordering om tot het werk toegelaten te worden toe. Bepalend daarvoor was dat uit de cao volgt dat een verzoek om na de AOW-gerechtigde leeftijd te mogen doorwerken in beginsel moet worden toegewezen. De werkgever had, zowel op grond van de geschillenregeling als op grond van het beginsel van goed werkgeverschap, moeten motiveren waarom het advies van de geschillencommissie niet werd gevolgd. Dat heeft de werkgever onvoldoende gedaan naar het oordeel van de kantonrechter. Het door de werkgever aangehaalde argument van verjonging van het personeelsbestand vond de kantonrechter niet plausibel om het doorwerken van één werknemer onmogelijk te achten. De werkgever moest de werknemer binnen zeven dagen na het vonnis toelaten om de werkzaamheden tot de pensioendatum te hervatten.