In een procedure verzocht een werkneemster de kantonrechter om de werkgever te veroordelen tot betaling van onder meer schadevergoeding, transitievergoeding en achterstallig loon. De werkneemster ging ervan uit dat de werkgever de arbeidsovereenkomst had opgezegd. De werkgever stelde zich in de procedure op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden was beëindigd.
De kantonrechter stelde vast dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet had opgezegd. In de door de werkneemster overhandigde afschriften van e-mailberichten haalde de werkgever alleen de vermeende beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden aan. Daarom wees de kantonrechter de verzoeken om betaling van schadevergoeding en transitievergoeding af. Ten tijde van de mondelinge behandeling van de zaak was het achterstallige loon inmiddels betaald. Het verzoek om betaling daarvan was dus achterhaald. De werkneemster heeft de kantonrechter niet verzocht om een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd. Deze beëindiging stond ook niet vast omdat de werkgever stelde dat dit mondeling was afgesproken. De wet vereist echter dat een beëindiging met wederzijds goedvinden schriftelijk wordt vastgelegd. Conclusie van de kantonrechter was dat de arbeidsovereenkomst nog bestond.
De enige vordering van de werkneemster die de kantonrechter heeft toegewezen was de wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon van december 2018 en de wettelijke rente vanaf de datum waarop dat had moeten worden betaald tot de datum van betaling.