De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst van een werknemer op grond van een verstoorde arbeidsrelatie. Een eerder verzoek om toestemming voor opzegging bij het UWV wegens bedrijfseconomische redenen is afgewezen. In de ontbindingsprocedure heeft de kantonrechter het verzoek tot ontbinding, voor zover dat gegrond was op bedrijfseconomische redenen, afgewezen. De ontbinding is uitgesproken per 1 oktober 2021. De werknemer heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. In afwachting van het einde van de arbeidsovereenkomst heeft de werkgever de werknemer vrijgesteld van werkzaamheden.
De werknemer stemde daar niet mee in en vorderde in een kortgedingprocedure wedertewerkstelling. De rechter heeft deze vordering toegewezen, aangezien het hoger beroep tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst nog door het gerechtshof moet worden behandeld. Bij zijn oordeel heeft de rechter rekening gehouden met het belang van de werknemer bij het openhouden van de mogelijkheid dat het gerechtshof het hoger beroep honoreert en de arbeidsovereenkomst in stand blijft. Het enkele feit dat de werkgever de arbeidsovereenkomst wil beëindigen is onvoldoende om de werknemer in afwachting daarvan op non-actief te stellen, aldus de rechter in kortgeding.
De werkgever moet de werknemer zijn gebruikelijke werkzaamheden laten verrichten op straffe van een dwangsom van € 250 per dag en een maximum van € 10.000.